Colline's aria 'Vecchia zimarra' uit de vierde akte van de opera La bohème van Giacomo Puccini, gezongen door de Russische bas Fjodor Sjaljapin. Het jaartal van de opname is onbekend
Geluidsfragment:
La Donna E Mobile uit Rigoletto met Enrico Caruso (1908)
Geluidsfragment:
Komm' o Hoffnung uit Fidelio met Alice Guszalewicz (1911)

Een aria (meervoud aria's) is oorspronkelijk een gezongen expressieve melodie die gewoonlijk, maar niet altijd, door één zanger wordt uitgevoerd. In dit artikel worden enkele aan de aria gerelateerde termen uitgelegd.

Verwante termen

Ontstaan

Aria dateert als (Italiaanse) term uit de 14e eeuw en betekende toen een bepaalde stijl of manier van spelen (denk aan het Nederlandse "een air hebben", een bepaalde houding hebben). (De term is ontleend aan het Latijnse aer: lucht, atmosfeer.) Oorspronkelijk kon de term het ook op een instrumentaal stuk betrekking hebben. Men sprak bijvoorbeeld van "per intendere l'aere Veneziano" (dus op de Venetiaanse wijze).

De ontwikkeling van de aria als stijl van zingen is nauw verwant aan die van de monodie en het madrigaal in Florence (Camerata fiorentina) met als belangrijk hoogtepunt de muziek van Monteverdi.

Allengs in de 16e eeuw beperkte het begrip aria zich tot zang. En in de loop van de 17e tot en met de 19e eeuw werd de aria het voornaamste expressiemiddel van operazangers.

Termen vroege opera

In de 17e en 18e eeuw ontwikkelden zich vaste vormen, die in de 18e eeuw de - voor de toenmalige Barok kenmerkende - opera seria (bijvoorbeeld Händel) domineerden:

Vanaf ongeveer 1780 werd het aantal lange aria's drastisch verminderd; meestal beperkte dat fenomeen zich tot de eerste akte. Met name bij de komische opera's verdween de Da Capo herhaling van de openingscoupletten volledig. Hiervoor waren duidelijke dramaturgische overwegingen: het naar een herhaling luisteren terwijl de (komische) handeling stagneert, is saai.

Dit vereiste variaties in tempo binnen de aria. De tweedelige vorm bestond uit:

Overigens waren er aan het eind van de 18e eeuw ook nog steeds Da Capo-aria's in komische opera's (als bij de opera seria). Maar meestal betroffen die de niet-komische rollen.

Termen 19e eeuw

Italië

In deze tijd kwam de vocale virtuositeit weer centraal te staan. De aria glorieerde in zijn tweeledige vorm: een langzaam expressief stuk dat na een half slotakkoord overging in een snel briljant stuk. Ofwel een cantabile en een cabaletta.

Deze vorm de scena is typisch voor Rossini, Bellini, Donizetti en de (vroege) Verdi. Naast de solist fungeren in de scena vaak ook het koor (met name in de cabaletta') of solo-blazers.

Na 1850 werd bij Verdi deze tweeledige vorm steeds meer los gelaten. Langzaam verdween de cabaletta: steeds meer bestond de aria uit één qua sfeer en tempo gelijkvormig stuk, dan wel een stuk met bijvoorbeeld een drieledige opbouw met de expressie van bijvoorbeeld drie verschillende sentimenten.

Bij Puccini volgde de aria de tekst zo volledig dat men nauwelijks meer van aria's in klassieke zin kan spreken, gezien het ontbreken van een duidelijk begin en einde. De conventionele vorm verdween daarmee.

Andere vormen operalied

Eendelige aria's

Bron