Kolpinghuis
Datum 8 oktober 1987
Partijen Kolpinghuis Nijmegen BV/Staat der Nederlanden
Zaak   80/86
Instantie Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
Rechters O. Due, G.C. Rodríguez Iglesias, T. Koopmans, K. Bahlmann, C. Kakouris
Adv.-gen. J. Mischo[1]
Soort zaak   strafrecht/EG
Procedure prejudiciële vraag uit Nederland
Procestaal Nederlands
Regelgeving   art. 189 EEG-verdrag
Richtlijn 80/777/EEG
Onderwerp   Omgekeerde verticale rechtstreekse werking van een niet omgezette richtlijn; richtlijnconforme interpretatie
Vindplaats   Jur. 1987, p. 3969
AA 1988, p. 329
ECLI   ECLI:EU:C:1987:431
CELEX   61986CJ0080

Het arrest Kolpinghuis is een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 8 oktober 1987 (zaak 80/86), inzake

Richtlijn

[bewerken | brontekst bewerken]

Richtlijn 80/777/EEG van de Raad van 15 juli 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de exploitatie en het in de handel brengen van natuurlijk mineraalwater (PB 1980, L 229, blz. 1)

Casus en procesverloop

[bewerken | brontekst bewerken]
Het Kolpinghuis in Nijmegen

Kolpinghuis Nijmegen BV verkocht in een café leidingwater met koolzuur als mineraalwater (althans had dat in voorraad). Zulks is op 7 augustus 1984 geconstateerd. Dit is niet toegestaan volgens een Europese richtlijn, waarvan de overgangstermijn op 17 juli 1984 is verstreken, terwijl deze richtlijn pas een jaar later, op 8 augustus 1985, in Nederlandse wetgeving is omgezet. Kolpinghuis wordt strafrechtelijk vervolgd.

2. (...) Deze onderneming wordt een overtreding van artikel 2 van de Keuringsverordening van de gemeente Nijmegen ten laste gelegd, volgens hetwelk het verboden is, voor de handel en menselijke consumptie bestemde waar die ondeugdelijk van samenstelling is, ten verkoop of ter aflevering in voorraad te hebben.

De officier van justitie baseerde de vervolging mede op richtlijn 80/777/EEG. De Rechtbank Arnhem verzocht het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing.

Rechtsvragen

[bewerken | brontekst bewerken]

Uitspraak Hof

[bewerken | brontekst bewerken]

(Verklaring voor recht)

  1. Een nationale overheid kan zich niet ten laste van een particulier op een bepaling van een richtlijn beroepen, ten aanzien waarvan de noodzakelijke omzetting in nationaal recht nog niet heeft plaatsgevonden.
  2. Bij de toepassing van zijn nationale wetgeving moet de nationale rechter van een Lid-Staat deze wetgeving uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn, teneinde het in artikel 189, derde alinea, EEG-Verdrag bedoelde resultaat te bereiken, doch een richtlijn kan niet uit zichzelf en onafhankelijk van een ter uitvoering ervan vastgestelde wet bepalend zijn voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die in strijd met haar bepalingen handelen.
  3. Voor de hiervoor bij de beantwoording van de vragen gegeven oplossingen maakt het geen verschil uit, of de voor de Lid-Staat geldende termijn van de verplichting tot aanpassing van de nationale wetgeving op de relevante datum nog niet was verstreken.

Conclusie

[bewerken | brontekst bewerken]

Betekenis

[bewerken | brontekst bewerken]

Dit arrest is een vervolg op het arrest Von Colson[4] (1984), dat in Marleasing[5] (1990) bevestiging vond. In het arrest Arcaro[6] (1996) is vastgesteld dat de uitzondering van het arrest Kolpinghuis strikt moet worden geïnterpreteerd.

Zie ook

[bewerken | brontekst bewerken]