De bijzondere rechtspleging was een bijzondere regeling voor rechtspleging die na de bevrijding van Nederland in 1945 van overheersing door Nazi-Duitsland, tot doel had al diegenen te berechten die zich gedurende de Tweede Wereldoorlog schuldig hadden gemaakt aan vooral collaboratie, hoog- en landverraad en oorlogsmisdaden. Op 5 november 1945 werd het Directoraat-Generaal voor Bijzondere Rechtspleging (DGBR) ingesteld op het ministerie van Justitie, dat de leiding had over de organisatie. Er werden 14.000 uitspraken gedaan, waaronder 145 doodstraffen.
Tot deze speciale strafrechttoepassing werd reeds besloten door de Nederlandse regering in ballingschap in 1943 en reeds in het najaar van 1944, begon meteen toen Zuidelijk Nederland werd bevrijd de daadwerkelijke vervolging. Na de complete Bevrijding van het land in mei 1945 kreeg het stelsel een nationale structuur.
De bijzondere rechtspleging werd in 1943 middels een viertal besluiten ingesteld, namelijk het:
Deze besluiten voorzagen echter niet in een rechtsgrondslag voor de hechtenis van de verdachte en gearresteerde delinquenten, daarom werden deze besluiten in 1945 aangevuld met het Besluit politieke delinquenten 1945 dat hierin voorzag.[5]
Naar alle waarschijnlijkheid zijn er omstreeks 150.000 personen gearresteerd in het kader van de bijzondere rechtspleging. Het was gezien dit enorme aantal niet mogelijk al dezen te vervolgen; bijna 90.000 werden daarom in de loop der tijd (voorwaardelijk) buiten vervolging gesteld. De Bijzondere Gerechtshoven hebben tegen ruim 14.000 personen (onder wie 242 Duitsers) straffen uitgesproken.[6]
Deze 14.000 personen bestonden uit de volgende groepen:
Vanaf 1947 vond, in enkele golven, veelvuldig gratiëring plaats. Het gevolg was dat in 1964 de laatste Nederlandse politieke delinquent de gevangenis verliet. Daarna zaten nog slechts de Duitse oorlogsmisdadigers Willy Lages, Franz Fischer, Ferdinand aus der Fünten en Joseph Kotalla vast.
Er zijn in totaal 145 doodstraffen uitgesproken, waarvan er uiteindelijk 43 zijn voltrokken. Onder anderen Anton Mussert en Hanns Albin Rauter zijn voor een vuurpeloton terechtgesteld, maar ook radiopresentator en hoofd Persdienst Max Blokzijl, die werd gezien als de stem van het Nederlandse nationaalsocialisme.
Drie executies werden al voor de bevrijding van het hele land en de officiële wettelijke start van de bijzondere gerechtshoven uitgevoerd. Op 3 mei 1945 zijn namelijk Warner Salomons, Teun Pâques en Henk Eggers geëxecuteerd.[7]
Na deze drie volgde als eerste onder het regiem van de bijzondere gerechtshoven de pro-Duitse propagandist Max Blokzijl op 16 maart 1946. Mussert was de tweede en in totaal werden 39 mensen geëxecuteerd, met als bekendste de Duitser Hanns Rauter. Er werd één vrouw geëxecuteerd, de Joodse verraadster Ans van Dijk. Ook de broer van de in 2011 nog gezochte oorlogsmisdadiger Klaas Faber, genaamd Pieter Faber, werd geëxecuteerd.
De laatste executies, die van Artur Albrecht en Andries Pieters, vonden plaats in maart 1952. Daarnaast pleegden twee veroordeelden zelfmoord.
Vooral het gratiebeleid na 1947 heeft ervoor gezorgd dat veel oorlogsmisdadigers de doodstraf ontliepen. Tegen de zin van sommige verzetslieden werden, door de invloed van minister Donker en koningin Juliana, veel doodstraffen omgezet in een tijdelijke of levenslange gevangenisstraf.
De Wet van 13 mei 1948 tot opheffing van de bijzondere gerechtshoven, de Bijzondere Raad van Cassatie en de tribunalen bepaalt dat deze op nader te bepalen tijdstippen worden opgeheven. De Bijzondere Gerechtshoven in Den Haag en Leeuwarden zijn per 1 juli 1948 opgeheven onder gelijktijdige instelling van bijzondere strafkamers voor de afdoening van misdrijven in het Buitengewoon besluit strafrecht bij de rechtbanken Leeuwarden, Groningen, Assen, Middelburg, Den Haag, Dordrecht en Rotterdam.[8]
Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 werd als uitvloeisel van internationale afspraken ieder geallieerd land de mogelijkheid geboden, naar het geldend recht van dat land, Japanse oorlogsmisdadigers te berechten. Een uitzondering hierop vormden de voor het Tokio-Tribunaal geselecteerde Japanse oorlogsmisdadigers. In Nederlands-Indië werden vijftien Temporaire Krijgsraden geïnstalleerd. De raad te Batavia behandelde het merendeel der zaken, waaronder die tegen de Kempeitai. Uit de processtukken bleek hoe in strijd met de wetten en gebruiken in oorlogstijd door leden van de Kempeitai de vernederingen en folteringen van de slachtoffers plaats hadden gevonden.
Het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) is ondergebracht bij het Nationaal Archief. Het is beperkt openbaar.[9] Het archief omvat vier kilometer aan materiaal. In het kader van project Oorlog voor de Rechter, een samenwerkingsverband van het Nationaal Archief, het Netwerk Oorlogsbronnen, het Huygens Instituut en het NIOD, wordt gewerkt aan openbaarmaking van het archief per 2025.[10] Hiertoe is per september 2023 gestart met het volledig digitaliseren van het 3,8 strekkende kilometer archief. Naar verwachting zal het digitaliseren duren tot in 2027.[11]