Leonora Christina Ulfeldt 1621-1698
Ludvig Holberg 1684-1754
H.C. Andersen 1805-1875
Søren Kierkegaard 1813-1855
Herman Bang 1857-1912
Henrik Pontoppidan 1857-1943
Nobelprijs 1917
Martin Andersen Nexø 1869-1954
Johannes V. Jensen 1873-1950
Nobelprijs 1944
Karen Blixen 1885-1962
Tove Ditlevsen 1917-1976
Klaus Rifbjerg 1931-2015
Suzanne Brøgger 1944
Jussi Adler-Olsen 1950
Peter Høeg 1957
Jens Christian Grøndahl 1959
Christian Jungersen 1962

De term Deense literatuur wordt gebruikt voor literatuur uit Denemarken en/of in het Deens en/of geschreven door Denen.

Middeleeuwen

Zie ook Middeleeuwse literatuur

Over de vroegste geschiedenis van de Deense literatuur is zeer weinig bekend. Het enige wat bewaard is gebleven zijn enkele losse runeninscripties. Tijdens de Deense middeleeuwen werden er hoofdzakelijk christelijke werken in het Latijn geschreven. De bekendste auteur uit deze tijd is Saxo Grammaticus, die vermoedelijk de Gesta Danorum heeft geschreven. Daarnaast schreven ook de cantor Morten Børup en de aartsbisschop Anders Sunesen in het Latijn. Peder Laale legde een verzameling aan van spreekwoorden in het Latijn en Deens.

16e en 17e eeuw

Zie ook Renaissanceliteratuur en Barokliteratuur

Van echte literatuur in de Deense volkstaal was pas sprake tegen het einde van de middeleeuwen. Van de volksliederen uit deze tijd is vrij veel bewaard gebleven, doordat Anders Sørensen Vedel in 1591 een bundel uitgaf. De eerste helft van de 16e eeuw werd ook in Denemarken gedomineerd door religieuze problemen. De voornaamste tegenstanders van die tijd waren enerzijds Hans Tausen, die een volgeling van Maarten Luther was, en anderzijds Poul Helgesen, die Luther bestreed en zowel in het Latijn als in het Deens humanistische werken in de geest van Desiderius Erasmus schreef. Ook Erasmus Laetus (Rasmus Glad) schreef humanistische poëzie in het Latijn. Andere belangrijke Deense literaire werken uit deze tijd zijn de Bijbelvertaling uit 1550 van Christiern Pedersen, het Visitatsbog van Peter Palladius en de psalmen van H.Chr. Sthen. De bekendste Deense toneelschrijver uit de eerste helft van de 16e eeuw is Hieronimus Justesen Ranch, die naast een moraliserend natuurgedicht drie komische drama's schreef.

In de tweede helft van de 16e en in de 17e eeuw kreeg de humanistische wetenschap de overhand in Denemarken. Deze werd vertegenwoordigd door onder meer Tycho Brahe, Ole Rømer, Nicolaus Steno en Thomas Bartholin, en door Deense historiografen als Anders Sørensen Vedel, Claus Christoffersen Lyschander en Arild Huitfeldt. Ole Worm hield zich bezig met archeologie en runologie, Peder Syv met taalkunde en grammatica. Anders Arrebo, Søren Terkelsen en Anders Christensen Bording kunnen als vertegenwoordigers van de vroege Deense barokpoëzie worden gezien, terwijl Thomas Kingo een typische vertegenwoordiger van de hoogbarok is.

Het belangrijkste prozawerk uit deze periode vormen de memoires van Leonora Christina Ulfeldt, dochter van koning Christian IV, Jammers Minde (Herinneringen aan mijn ellende). Zij schreef deze naar aanleiding van haar opsluiting wegens landverraad op Hammershus (17 maanden) en in de Blauwe toren in Kopenhagen (21 jaar).[1][2] Dit werk was een persoonlijk geschrift voor haar kinderen en werd pas in 1869 (dus ca. 200 jaar later) vrijgegeven. Het vormt nu een deel van de Deense literaire canon.[3][4][5]

18e en 19e eeuw

Zie ook Classicisme (literatuur) en Naturalisme (literatuur)

De Deense literatuur uit de periode van de Verlichting wordt vooral gekenmerkt door het classicisme, een stroming die in zowel de literatuur als andere kunstvormen een tegenreactie op de barok was. Binnen de Deense literatuur zijn de voornaamste vertegenwoordigers van deze periode de komedieschrijver Ludvig Holberg en iets later de schrijver en dichter Johannes Ewald, wiens werk al enige kenmerken van de romantiek vertoont.

Deense Gouden Eeuw

De echte romantiek werd echter vanuit Duitsland naar Denemarken geïmporteerd door Henrik Steffens, waarna Adam Oehlenschläger de belangrijkste vertegenwoordiger van deze stroming werd. Belangrijke literaire vertegenwoordigers van de romantiek in de vroege negentiende eeuw (de Deense Gouden Eeuw) zijn verder Hans Christian Andersen die wereldberoemd werd als schrijver van sprookjes, Frederik Paludan-Müller, de lyrische dichters Christian Winther, Emil Aarestrup en Ludvig Bødtcher en (vanaf 1840) de internationaal invloedrijke filosoof Søren Kierkegaard en Meïr Aron Goldschmidt. Bernhard Severin Ingemann maakte het genre van de historische roman populair. Het werk van de schrijver-politicus Jens Schielderup Sneedorff is hoofdzakelijk van belang geweest voor de ontwikkeling van de Deense taal.

Det Moderne Gennembrud

De Deense romantiek ontwikkelde zich na 1850 nauwelijks meer. Pas twintig jaar later vond er onder invloed van de criticus Georg Brandes – die voor een meer op de rest van Europa gerichte literatuur pleitte en het literaire naturalisme in Denemarken introduceerde – weer een vernieuwing plaats die tot een nieuwe opbloei van de Deense literatuur leidde: "Det Moderne Gennembrud (De Moderne Doorbraak)". Het naturalisme in de Deense literatuur is vervolgens vooral goed terug te zien in het werk van Jens Peter Jacobsen, Henrik Pontoppidan en Herman Bang, een schrijver van burgerlijke romans die tevens de voornaamste vertegenwoordiger van het decadentisme in Denemarken is.

Na 1890 bloeide dankzij de symbolistische neoromantiek ook de lyriek weer op, met dichters als Johannes Jørgensen, Sophus Claussen, Viggo Stuckenberg en Sophus Michaëlis.

20e en 21e eeuw

Zie ook Realisme (literatuur)

De 20e eeuw begon met een reeks reacties tegen de naturalistische beweging, die een meer nationaal karakter had. In deze periode was er ook een tendens naar een regionale literaire benadering, zoals de teksten van het echtpaar Jeppe Aakjær (1866–1930) en Marie Bregendahl uit Jutland.

Binnen het prozagenre werd het naturalisme voortgezet door onder anderen Martin Andersen Nexø, die met Pelle de Veroveraar (1906-1910) nieuwe grenzen verlegde door de arbeidersklasse te presenteren, en vooral door zijn portretten van werkende vrouwen. Agnes Henningsen, die contacten onderhield met Georg Brandes en Herman Bang, liet zich in haar eerste korte verhalen beïnvloeden door die van Bang. Later schokte ze het behoudende deel van de Deense natie met romans waaruit een vrijmoedige seksuele moraal sprak. Haar achtdelige memoires behoren tot de omvangrijkste in de Deense literatuur. Een van haar partners, Carl Ewald, heeft een uitgebreid literair oeuvre op zijn naam staan in vele genres, waaronder romans (ook historische), toneelstukken en sprookjesboeken. Hun zoon Poul Henningsen ontwikkelde zich (onder veel meer) tot een invloedrijk cultuurcriticus.

Kort na 1900 was er in het Deense proza sprake van een nieuwe opbloei van het realisme, dat gedeeltelijk een verdere voortzetting van het naturalisme vormde maar daarnaast ook was beïnvloed door de psychologie. De voornaamste vertegenwoordigers van deze stroming zijn Martin Andersen Nexø en Johannes Vilhelm Jensen. Van Deense dramatiek is in deze periode niet veel sprake.

Hoewel Denemarken niet meedeed aan de Eerste Wereldoorlog, is de invloed hiervan wel duidelijk terug te zien in zowel het Deense geestesleven als de literatuur, die in die tijd vooral lyrisch en tegelijkertijd expressionistisch was. De belangrijkste figuren uit deze tijd zijn Hans Hartvig Seedorff, Emil Bønnelycke en Tom Kristensen. Tijdens het interbellum was tevens sprake van een kortstondige heropleving van de Deense dramatiek, mede onder invloed van het Duits expressionisme. Als de belangrijkste Deense romanschrijvers van kort na de Eerste Wereldoorlog worden Jacob Paludan en Johannes Anker Larsen beschouwd.

Door zich meer op persoonlijke zorgen te richten, brachten Johannes Jørgensen (1866–1956) en Nobelprijswinnaar Johannes V. Jensen (1873–1950) een geheel nieuwe dimensie in de poëzie door de focus te verleggen van lyriek naar existentialisme. De lyrische dichtkunst was vanaf de jaren twintig sterk opgebloeid, met als leidende figuren Per Lange en Paul la Cour. Uit de jaren dertig moeten vooral Nis Petersen – in wiens pessimistische novellen de onrust en angst voor de naderende catastrofe te zien is – en de toneelschrijver Kaj Munk worden genoemd.

Karen Blixen (1885–1962), die ook het pseudoniem Isak Dinesen gebruikte, schreef zowel in het Deens als in het Engels en hanteerde vaak een avontuurlijke stijl. Haar eerste succesvolle werk was het mysterieuze Seven Gothic Tales, gepubliceerd in de Verenigde Staten in 1934 en pas een jaar later in het Deens als Syv fantastische Fortellinger. Andere belangrijke werken zijn haar later verfilmde memoires Out of Africa ("Een lied van Afrika") uit 1937, die haar ervaringen in Kenia beschrijven, en de verhalenbundels Winter-Eventyr (1942) en Sidste Fortellinger (1957).

De Deense auteur Aksel Sandemose (1899-1965), die naar Noorwegen verhuisde, schreef in het Nynorsk en behoort daarmee formeel niet tot de Deense literatuur. Toch geldt zijn roman En flyktning krysser sitt spor (Een vluchteling kruist zijn spoor) uit 1933 als een klassieker door de beschrijving van Deense kleinburgerlijkheid volgens de spreekwoordelijk geworden "Wet van Jante".

Auteurs van de naoorlogse periode

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog traden geen nieuwe grote toneelschrijvers naar voren, hoewel enkele belangrijke romanschrijvers, onder wie Hans Christian Branner, ook het dramagenre bleven beoefenen.

Tot de vooraanstaande auteurs van na 1945 behoren:[6]

Zie ook