Eduard Alexander Felix Kersten (Joerjev, Rusland (tegenwoordig Tartu, Estland), 30 september 1898 – Hamm, 16 april 1960) was een Finse masseur.[1]
Felix Kersten werd beroemd als “lijfarts” en vertrouweling van de Reichsführer-SS Heinrich Himmler en door zijn bijdrage aan het redden van Nederlanders en anderen uit de concentratiekampen van het Derde Rijk.
Felix Kersten is – aan het eind van de oorlog – betrokken geweest bij de redding van circa 3.500 Joden door het Zweedse Rode Kruis.
Felix Kersten werd geboren in 1898 in Joerjev, Rusland. Zijn vader Frederik Kersten, beheerde als landbouwkundige het domein van een grootgrondbezitter en was gehuwd met Olga Stubing, de dochter van de directeur van de posterijen. Kerstens ouders zijn Baltische Duitsers, thuis wordt Duits gesproken en zijn opvoeding is Duits.
Kersten is een middelmatige leerling die de middelbare school in Riga slechts met moeite voltooit. Vanaf 1914 vervolgt Kersten zijn opleiding in Duitsland aan de landbouwschool van Sleeswijk-Holstein. Twee jaar later behaalt hij daar zijn diploma als landbouwkundig ingenieur.
In 1917 wordt hij in Duitsland onder de wapenen geroepen. Het is onduidelijk of Kersten in het Duitse leger heeft gediend. Hij houdt van de Duitse cultuur, maar verafschuwt – naar eigen zeggen – de hang naar militarisme. Hij besluit dienst te nemen bij het Finse Legioen dat in Duitsland wordt gevormd en heeft in 1919 de rang van onderluitenant in het Finse Leger.
Aan het einde van de oorlog wordt hij – vanwege een reumatische aandoening – langdurig opgenomen in een hospitaal in Helsinki. Daar begint hij – op advies van de geneesheer directeur, dr. Kollander – aan zijn eerste ‘praktische lessen’ als masseur. Kersten blijkt een natuurtalent met ‘gouden handen’, behaalt zijn Finse masseurdiploma in 1921 en verhuist – inmiddels als Fins staatsburger – naar de metropool Berlijn.
Aan de universiteit van Berlijn leert hij de befaamde chirurg August Bier kennen, die hem in 1922 introduceert bij dr. Ko. Deze heeft als Chinees-Tibetaans masseur een bloeiende praktijk, met voornamelijk klanten uit de Berlijnse society. Ko is onder de indruk van jonge Kersten en neemt hem als leerling aan.
In 1925 stopt dr. Ko met zijn werkzaamheden en vertrekt naar Tibet, waarop Kersten – met succes – de florerende praktijk voortzet. Voor Kersten breekt een tijd van roem, geld en status aan. In zijn praktijk komen grootindustriëlen, hoge adel en nieuwe rijken. De hertog Adolf Frederik van Mecklenburg-Schwerin introduceert hem bij zijn broer, prins Hendrik, echtgenoot van koningin Wilhelmina. De succesvolle behandeling van Hendrik levert Kersten in 1928 een uitnodiging van koningin Wilhelmina op. Dit resulteert uiteindelijk in een nevenpraktijk in Den Haag.
De flamboyante Kersten – hij had een affaire met onder anderen koningin Maria van Roemenië – en de rokkenjager Hendrik raken bevriend, tutoyeren elkaar en dompelen zich regelmatig onder in het Berlijnse uitgaansleven. Daarnaast genieten Kersten en Hendrik ook van de jacht op grootwild in Kerstens omvangrijke landgoed Hartzwalde, zo’n 70 km ten noordwesten van Berlijn.
In 1937 ontmoet Kersten Irmgard Anna Margaretha Neuschaffer (geboren op 28 november 1909 in Fischbach), met wie hij spoedig trouwt en in 1938 een eerste zoon krijgt. Deze verbintenis zal een leven lang duren.
Dan bereikt Kersten het verzoek om Heinrich Himmler – Reichsführer-SS – te behandelen.
De eerste afspraak – op 10 maart 1939 – wordt geregeld door August Diehn, de halfbroer van prins Hendrik – industrieel en lid van de in 1936 opgerichte Deutsch-Niederländische Gesellschaft.[2]
Naar eigen zeggen voelde Kersten er weinig voor zich in te laten met de nazi’s. Documenten uit die tijd tonen aan dat hij wel het door Himmler gewenste onderzoek naar zijn – raszuivere – stamboom ondersteunde.[3]
Tot Kerstens clientèle behoren in die jaren onder anderen:
Zijn relatie met de Reichsführer-SS levert Kersten naast geld, aanzien en een machtige klantenkring ook menig ander persoonlijk voordeel op. De Finse regering die hem – in ruil voor informatie – aanmoedigt om in de buurt van Himmler te blijven, benoemt hem (als niet-medicus) tot “Medizinalrat”. Door graaf Ciano wordt hij – uit naam van het fascistische Italië – onderscheiden als Commandeur in de Orde van Sint-Mauritius en Sint-Lazarus.
Hoewel Kersten in zijn memoires beschrijft niets van Himmler en zijn SS te moeten hebben, zijn er bewijzen die anders doen vermoeden. Zo overweegt Kersten zelfs om – op verzoek van Himmler – toe te treden tot de SS. Hij schrijft daartoe een brief aan de Finse minister van Buitenlandse Zaken Witting om in dat geval zijn Fins staatsburgerschap veilig te stellen.[4]
Door de succesrijke behandeling van Himmlers steeds terugkerende klachten, neemt Himmlers vertrouwen in en afhankelijkheid van Kersten toe. Kersten weet deze vertrouwensband te gebruiken en zet deze in voor de bevrijding van – bijna uitsluitend hem bekende en voorname – Nederlanders.
Vanaf maart 1944 onderhandelt Walter Schellenberg – als Himmlers vertrouwensman – met graaf Folke Bernadotte over de eenzijdige capitulatie van nazi-Duitsland aan de westerse mogendheden. In februari, maart en april 1945 organiseert Schellenberg geheime ontmoetingen tussen Himmler en Bernadotte om alsnog een afzonderlijke vrede te bewerkstelligen. Het moge duidelijk zijn, dat de vrijlating door Himmler van bovengenoemde gevangenen in dit kader geplaatst moeten worden. Ook de door Kersten opgeëiste bijdrage aan deze bevrijding kan niet los gezien worden van het “afscheid” van zijn verbindingen met het ondergaande Derde Rijk.
Tegenover bovenstaande bewezen inzet voor de slachtoffers van het naziregime staan ook een aantal gevallen waarbij Kersten aan heeft gegeven hulp te hebben verleend maar waarvoor geen bewijzen voor zijn gevonden. Zo zou hij naar eigen zeggen de hand gehad hebben in de volgende zaken:
Lou de Jong komt tot de conclusie dat voor een deportatieplan van het Nederlandse volk – laat staan voor de verijdeling daarvan door Kersten – geen aanwijzingen bestaan. Aannemelijk is slechts, dat Kersten ertoe bijgedragen heeft een, op de “Ostsiedlung” gerichte propaganda in Nederland en Vlaanderen, uit te stellen, meer niet.
Verder waarschuwt De Jong, dat men met Kerstens mededelingen nauwelijks voorzichtig genoeg kan zijn, omdat Kersten steeds de neiging heeft, zijn eigen rol in hoge mate te overschatten. “Voor de historische wetenschap” – zo eindigt Lou de Jong – “is Felix Kersten een volstrekt onbetrouwbare getuige.” In het tweede deel van zijn Wilhelmina-biografie doet historicus Cees Fasseur Kersten kortweg af als 'fantast'.[10]
Na de Tweede Wereldoorlog blijven de banden tussen Kersten en zijn oude nazivrienden intact. Hij neemt deel aan pogingen tot strafvermindering en legt diverse malen ontlastende verklaringen voor hen af.
In zijn brieven geeft Kersten blijk van een duidelijke sympathie voor de SS, die hij “eine erstklassige Truppe” noemt, terwijl hij zijn boek “Totenkopf und Treue” geschreven heeft als “die Rehabilitierung der Waffen-SS”.[12]
Felix Kersten overlijdt op 16 april 1960. Volgens de familie: op weg naar Parijs om daar uit handen van Charles de Gaulle het “Legioen van Eer” te ontvangen. De Nederlandse pers schrijft collectief dat er met 'dr.' Felix Kersten 'een groot vriend van Nederland' is heengegaan.
Wellicht dat de woorden van Lou de Jong Felix Kersten het treffendst portretteren:
“Hij was, zoals ik hem in enkele ontmoetingen en door de studie van het materiaal met betrekking tot zijn persoon en daden heb leren kennen, een vat vol tegenstrijdigheden: bijzonder ijdel en bijzonder goedhartig; dorstend naar eerbetoon en bereid om medemensen te helpen; vindingrijk in kleinigheden en niet bij machte, grote verbanden te overzien; sluw en tegelijk naïef. Ik wil herhalen wat ik eerder als mijn conclusies weergaf: in een aantal gevallen heeft Kersten zich moeite gegeven voor de vrijlating van Nederlandse en andere gearresteerden of veroordeelden; hij heeft een belangrijke bemiddelende rol gespeeld bij het vertrek naar Zweden van duizend Nederlandse vrouwen die in het concentratiekamp Ravensbrück opgesloten zaten, alsook bij de maatregelen die Himmler in de laatste oorlogsfase nam om de levens van enkele tienduizenden Joden te sparen; en hij heeft bij deze bemoeienissen zijn eigen leven op het spel gezet."[13]
Met uitzondering van Kerstens – vaak louter door hemzelf – opgeëiste rol bij de “vrijlating” van hem bekende Nederlanders, stammen al zijn “verzetsdaden” uit 1944 en 1945, met een duidelijke intensivering naar het einde van de oorlog. In diezelfde periode streeft (ook) Himmler naar een betere band met het westen en een zuivering (voor zover mogelijk) van zijn blazoen. Het is de periode waarin vele individuen en menig land besluit om zijn kaarten toch maar op de geallieerden te zetten.