Een generaal pardon is een term die in Nederland gebruikt wordt in de context van immigratie respectievelijk regularisatie. Een generaal pardon is een regeling waarbij migranten die al geruime tijd in het land verblijven alsnog een eerder geweigerde verblijfsvergunning toegekend krijgen. De immigranten wachten op een definitieve verblijfsvergunning of hun verzoek om een verblijfsvergunning werd eerder afgewezen, maar verblijven nog steeds illegaal in Nederland. Bij een generaal pardon worden deze verblijfsvergunningen niet meer individueel beoordeeld, maar krijgt een hele groep collectief in één keer een verblijfsvergunning. Deze groep wordt dan vooraf gedefinieerd aan de hand van bepaalde criteria, bijvoorbeeld:
Het kabinet-Balkenende IV zou eind 2006, begin 2007 een belangrijke hobbel nemen voor het generaal pardon. Asielzoekers die langer dan zes jaar in Nederland verbleven, zouden in principe mogen blijven. De regeling had nogal wat voeten in de aarde, onder meer omdat niet precies duidelijk was welke criteria zouden worden gebruikt.
Het idee van een generaal pardon was in de daaraan voorafgaande jaren in Nederland keer op keer opgedoken in politieke discussies over asielzoekers die nog onder de oude vreemdelingenwet vielen. Eind 20e eeuw werd in Nederland de toestroom van asielzoekers, en het niet precies bekende aantal van hen dat ook na een niet verwerven van een verblijfsvergunning in Nederland bleef, steeds meer een maatschappelijk gevoelige kwestie. Uiteindelijk werd dit ook een politiek onderwerp, dat vaak met een populistische toonzetting in een adem genoemd werd met de problematiek van de grotere instroom van allochtonen (eerder: gastarbeiders). Marginaal opererende omstreden politici als Joop Glimmerveen (Nederlandse Volks-Unie) en Hans Janmaat (Centrumpartij, later Centrumdemocraten) bepleitten openlijk een massale uitzetting van "ongewenste buitenlanders": een "enkele reis terug".
Aan het eind van de jaren negentig was de groep van langdurig in Nederland verblijvende asielzoekers die geen of slechts een tijdelijk verblijfsrecht had, gegroeid naar zo'n 50.000. In de context van de formatie van het tweede kabinet-Kok (1998) en het voornemen om een geheel nieuwe vreemdelingenwet (de latere VW 2000) te formuleren, vroeg VluchtelingenWerk Nederland voor het eerst aandacht voor een 'Eenmalige Uitzonderlijke Maatregel':[1]
In de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen in 2002 maakte Pim Fortuyn deze problematiek tot een van de speerpunten in zijn programma. In een interview in dagblad de Volkskrant dat werd gepubliceerd op 9 februari 2002 trachtte hij zijn standpunt te nuanceren ten opzichte van Janmaat.
Tijdens de kabinetsformatie van mei 2002 bracht de LPF het voorstel in om de groep die langer dan vijf jaar in Nederland verblijft een generaal pardon te verlenen, echter gecombineerd met een volledige immigratiestop. Begin 2003 stelde LPF-minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Nawijn een specifiek pardon voor, de Eenmalige Regeling 2003.
De belangrijkste argumenten van voorstanders waren:
De belangrijkste argumenten van tegenstanders waren:
In februari 2004 was er een voorlopig einde gekomen aan een reeks debatten in de Tweede Kamer over een eenmalige maatregel voor asielzoekers die nog onder de oude Vreemdelingenwet (voor 1 april 2001) asiel hadden aangevraagd en van wie velen reeds langere tijd in Nederland verbleven. Een beperkte groep asielzoekers, die al vijf jaar of langer wachtte op de definitieve uitslag van hun eerste asielverzoek, kreeg (mits er geen sprake was van contra-indicaties) een "pardon" en daarmee een verblijfsvergunning.
Daarbij ging het toen om in totaal 20.972 personen. Een veel grotere groep, ruim 26.000 mensen, zou echter als ze uitgeprocedeerd raakte gedwongen worden Nederland alsnog te verlaten. Wel zou dan in individuele gevallen getoetst worden op "schrijnendheid" en zouden de "26.000" extra begeleiding en ook een extra premie bij terugkeer krijgen.
Alles zou in het werk worden gesteld om te voorkomen dat gezinnen door uitzetting zouden worden gescheiden. Er zou nog eens goed worden gekeken naar de vraag of een uitgeprocedeerde asielzoeker buiten zijn of haar schuld niet naar het land van herkomst zou kunnen gaan. Ook zou er een zo "sluitend mogelijke aanpak" komen, waardoor verwacht werd dat dan zo veel mogelijk mensen inderdaad zouden kiezen voor terugkeer en niet voor een voortdurend illegaal verblijf in Nederland.
Volgens een onderzoek in oktober 2006 zou ruim twee derde van de Nederlandse bevolking voorstander zijn van een generaal pardon voor de oudewetters. Onder de CDA-kiezers zou er een ruime meerderheid zijn van 63 procent, terwijl de partij er zelf tegen was. Dit bleek uit een enquête van het onderzoeksbureau TNS NIPO in opdracht van VluchtelingenWerk Nederland. VVD-stemmers bleken verdeeld over een eenmalige verblijfsregeling: 49 procent was voor, eenzelfde percentage tegen. De partij zelf verzette zich tegen een pardon.
Een ruime meerderheid van de linkse stemmers vond dat de groep in Nederland mocht blijven. De linkse partijen (PvdA, SP, GroenLinks) waren voor een generaal pardon voor asielzoekers die langer dan vijf jaar in Nederland wonen, evenals de ChristenUnie.
Kiezers van D66 en de LPF waren niet meegenomen in de analyse, omdat het aantal potentiële stemmers op die partijen destijds te laag zou zijn. TNS NIPO had de vragen over asielzoekers gesteld tijdens de peilingen voorafgaand aan de Tweede Kamerverkiezingen, waarvoor wekelijks 938 Nederlanders werden benaderd.
Op 4 november 2006 was er op het Plein in Den Haag een landelijke manifestatie waar werd gedemonstreerd voor de invoering van een generaal pardon.
Na de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2006 werd duidelijk dat er onder in het nieuw te vormen kabinet-Balkenende IV het pardon zou komen, waarvoor de PvdA en de ChristenUnie zich hadden sterk gemaakt. In het coalitieakkoord, dat op 7 februari 2007 tot stand kwam tussen de regeringspartijen, werd overeengekomen dat de oude Vreemdelingenwet zou worden "afgewikkeld", dat wil zeggen dat het pardon nader zou worden uitgewerkt.
Op 30 november 2006, nog voor de beëdiging van het nieuwe kabinet (die zou plaatsvinden op 22 februari 2007, stemde de Tweede Kamer reeds in met de Regeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet die bekend is geworden als het Generaal Pardon van 2007, dat vervolgens op 15 juni 2007 in werking trad. Deze door het kabinet-Balkenende IV voorgestelde pardonregeling kwam met de kleinst mogelijke meerderheid door de stemming: 75 stemmen voor, 74 stemmen tegen.
Deze regeling stelde onder meer als voorwaarden aan degene die er een beroep op wilde doen de regeling onder andere een onafgebroken verblijf in Nederland en een maximaal toegestane contra-indicatie ("opgelegde straf").
De officiële naam van de regeling uit 2007 luidde Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet en op grond daarvan werd een verblijfsvergunning verstrekt aan de vreemdeling:
Voorts werd op grond van de regeling verblijf toegestaan aan gezinsleden van een vreemdeling wiens verblijf op grond van de regeling was aanvaard indien deze gezinsleden uiterlijk op 13 december 2006 Nederland waren ingereisd en voor zover de gezinsband reeds bestond voor de komst van de hoofdpersoon naar Nederland. Dit gold tevens voor in Nederland geboren kinderen van wie de ouder(s) op grond van de regeling verblijf werd toegestaan.
Naast deze voorwaarden golden in alle gevallen de volgende contra-indicaties:
De definitieve inhoud van deze Regeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet werd bekendgemaakt in een brief van staatssecretaris Albayrak aan de Tweede Kamer op 25 mei 2007.[3]
Tijdens het parlementair debat over de voorgestelde regeling bleek vooral het onafgebroken verblijf een punt van discussie, omdat een uitgeprocedeerde asielzoeker verplicht is om Nederland binnen een bepaalde termijn te verlaten. Wanneer de uitgeprocedeerde vluchteling na het verlaten van Nederland niet terugkeert naar zijn land van herkomst maar door buurlanden weer terug wordt gestuurd naar Nederland, ontstaat volgens een meerderheid van het parlement een ongelijkheid ten opzichte van uitgeprocedeerde vluchtelingen die geen gehoor geven aan de plicht om Nederland te verlaten. Uiteindelijk werd er geen motie over deze kwestie ingediend. Een aantal belangengroepen kondigde daarop aan zich te gaan inzetten voor de belangen van de groep uitgeprocedeerde vluchtelingen die enige tijd in een ander Europees land verbleven. Een groot deel van deze groep vluchtelingen wordt ook wel aangeduid met de term "Dublin-claimanten".
De pardonregeling kreeg gestalte middels een wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/11) en een wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (63e wijziging) en werd in de Staatscourant van 13 juni 2007 gepubliceerd. Ze trad in werking per 15 juni 2007.
De uitspraak van de Raad van State, die een mogelijkheid opende voor een toch alsnog voeren van nieuwe procedures, die bij het ontwerpen van de slechts schijnbaar "dichtgetimmerde" regeling van het generaal pardon juist uitgesloten werden geacht, werd door hulporganisaties en asieladvocaten met instemming ontvangen. In de politiek werd echter verdeeld gereageerd.
Kort na deze uitspraak van de Raad van State werd afgekondigd dat de Regeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet met ingang van 1 januari 2009 zou worden beëindigd. Staatssecretaris Nebahat Albayrak van Justitie meldde op 9 december 2008 middels een brief aan de Tweede Kamer: "nu de IND, zoals de bedoeling was, de Regeling ambtshalve heeft kunnen afronden en alle in aanmerking komende vreemdelingen ruimschoots in de gelegenheid zijn gesteld om voor zichzelf om een burgemeestersverklaring te verzoeken, bestaat thans aanleiding de Regeling formeel te sluiten."
Zij merkte daarbij op dat het sluiten van de regeling niet van invloed zou zijn op de bezwaar- en beroepsprocedures naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 3 december 2008. Pardonkandidaten zouden dus nog tot 1 januari 2009 de betreffende burgemeestersverklaring kunnen aanvragen.
Op 15 december 2008 besliste de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem dat een bezwaarschrift van een pardonkandidaat die een aantal maanden in België had verbleven een redelijke kans van slagen had, aangezien de IND nog niet had aangegeven onder welke omstandigheden bij de pardonverlening kon worden afgeweken van het vereiste van onafgebroken verblijf in Nederland.
Hoewel de regeling in 2008 zou eindigen, bleef na 1 januari 2009 tóch de mogelijkheid bestaan voor in Nederland verblijvende vreemdelingen in aanmerking te komen voor het generaal pardon. Dat zou passen in de "geest van barmhartigheid" van de regeling.
In de loop van januari 2009 werd bekend dat de zogenaamde "pardonafvallers" tot en met 28 januari de gelegenheid zouden krijgen een beoordeling op te vragen. Wie goede argumenten had om bezwaar te maken tegen het onthouden van de pardonvergunning, zou er verstandig aan doen zo snel mogelijk eventueel alsnog de beoordeling bij de IND op te vragen.
Indien een pardonafvaller uiterlijk op 28 januari 2009 de beoordeling zou opvragen, was er de optie binnen vier weken na het toezenden van deze beoordeling nog een bezwaarschrift in te dienen tegen de weigering van het pardonaanbod.
De IND had medio 2009 in totaal aan 27.700 vreemdelingen een pardonvergunning verleend. Aan 6000 personen was geen vergunning verleend, omdat er sprake was van een veroordeling van meer dan een maand, omdat er niet werd voldaan aan de eis van ononderbroken verblijf of omdat de pardonkandidaat niet meer te traceren was. Volgens de IND had geen van de doemscenario's zich voltrokken, dus was er geen aanzuigende werking en geen eindeloze reeks van nieuwe procedures. Er waren weliswaar 3000 bezwaarschriften ingediend waarvan het merendeel was afgewezen, maar de verwachting was dat een beperkt aantal beroepsprocedures duidelijkheid zou scheppen met betrekking tot de rechten van deze groep. Op 1 april 2016 liet staatssecretaris Klaas Dijkhoff weten de 13-jarige Tri Pam, geboren in Arnhem, na dertien jaar uit te zetten naar Vietnam omdat het verzoek van zijn ouders om verblijfsvergunning in 2008 werd afgewezen en zich niet altijd aan de wekelijkse meldplicht hebben gehouden.[bron?]
De totstandkoming en feitelijke uitvoering van de pardonregeling werd in 2009 beschreven door Grütters.[11] Een officiële evaluatie van de regeling door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het ministerie van Justitie (WODC) was voor eind 2011 voorzien.
Spanje heeft veel te maken met immigranten uit Noord-Afrika en West-Afrika die via de Middellandse Zee of de Canarische Eilanden proberen het land binnen te komen. Slechts een klein deel komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Veel immigranten kiezen daarom voor een verblijf zonder vergunning. Deze illegalen hebben de afgelopen vijftien jaar al zeven keer via een generaal pardon alsnog een verblijfsvergunning gekregen. In totaal maakten daarvan rond de twee miljoen mensen gebruik. De laatste keer was in mei 2005. Toen kregen bijna zevenhonderdduizend illegale immigranten via een generaal pardon een verblijfsvergunning. Hiervoor moesten ze aantonen:
De regering besloot toen tot het generaal pardon, om paal en perk te stellen aan de zwartgeldeconomie.
In maart 2007 bereikte de Bondsregering een akkoord met de zestien deelstaten over de toelating van uitgeprocedeerde asielzoekers die zes jaar of langer in Duitsland zijn en op humanitaire gronden nog niet zijn uitgezet. Die uitgeprocedeerde asielzoekers krijgen een verblijfsstatus die wordt omgezet in een permanente verblijfsstatus als ze tijdig een vaste baan hebben of vinden, Duits spreken en een integratiecursus volgen. Als ze niet aan die eisen voldoen, verliezen ze in 2009 hun verblijfsstatus alsnog.