Hoor en wederhoor is een ethisch beginsel in de journalistiek. Het betekent dat een journalist, die negatieve beweringen wil publiceren over personen, groepen of organisaties, de kans geeft aan de beschuldigde om op de aantijgingen te reageren, alvorens tot publicatie over te gaan. De journalist zal in een dergelijke situatie:
Als de beschuldigingen of negatieve kwalificaties betrekking hebben op een bedrijf, instelling of overheidsinstantie, moet navraag worden gedaan bij een woordvoerder die gerechtigd is namens die organisatie te spreken.
Ook bij beschuldigingen ten aanzien van een groep, bijvoorbeeld een bevolkingsgroep of beroepsgroep, is het wenselijk een vertegenwoordiger van die groep om een reactie te vragen, bijvoorbeeld als men schrijft over beweringen dat bedrijven in een bepaalde branche het niet zo nauw zouden nemen met de veiligheidsvoorschriften. De publicatie kan daardoor winnen aan kwaliteit.
Het beginsel geldt niet bij alle journalistieke genres, zoals bij columns noch bij hoofdredactionele commentaren en recensies. Hoor en wederhoor vindt evenmin plaats als de kwalificatie niet negatief maar positief bedoeld is.
De journalist is het verplicht aan zijn publiek én aan degenen over wie hij schrijft om informatie te publiceren die zo compleet en correct en evenwichtig mogelijk is. Daartoe is 'wederhoor' onmisbaar om eventuele hiaten, fouten en eenzijdigheden in zijn berichtgeving te signaleren.
Deze verplichting vloeit voort uit de volgende regels uit de Code van Bordeaux, de principes voor het gedrag van journalisten volgens de Internationale Federatie van Journalisten (IFJ):
Het beginsel van hoor en wederhoor wordt expliciet vermeld in de Gedragscode voor Nederlandse journalisten, die is opgesteld door het Nederlands genootschap van hoofdredacteuren, in de volgende regel:
Diverse kranten en andere media hebben dit beginsel verwerkt in hun interne gedragscode, bijvoorbeeld de Volkskrant in het Stijlboek van de Volkskrant:
Een mogelijk gevaar bij het toepassen van hoor en wederhoor is het creëren van een valse indruk van gelijkheid van expertise. Zo werden artsen en wetenschappers in het debat over de vaccinatie tegen baarmoederhalskanker tegenover enkele alternatieve genezers gezet, waardoor bij het publiek de indruk kon ontstaan dat deze twee partijen evenveel expertise hadden op dit gebied. Dit gebeurt soms ook in de discussie over de opwarming van de Aarde[3] en evolutie tegenover Intelligent design.
Het toepassen van hoor en wederhoor is ook geboden als er beschuldigingen gedaan zijn in het kader van een interview.[4] Stel dat een journalist bijvoorbeeld schrijft:
Dan kan die journalist zich er niet achter verschuilen dat hij slechts objectief rapporteert wat die milieuactivist tijdens het interview zei. Hij zal dan ook aan dat chemische bedrijf de gelegenheid tot reageren moeten geven.
Op de website van de Nederlandse Raad voor de Journalistiek staan vele uitspraken op klachten van personen die klaagden over onterechte aantijgingen in de media. Vaak komt daar het ontbreken van hoor en wederhoor aan de orde.[5] Vaak gebruikt de Raad voor de Journalistiek daarbij een formulering als de volgende:
Volgens de Raad voor de Journalistiek moet een journalist de nodige moeite doen om met de persoon over wie wordt gepubliceerd in contact te komen. Als dat niet direct lukt, moet de publicatie zo nodig even worden uitgesteld.[7] Tijdsdruk is geen excuus.[8] Als de betrokkene telefonisch niet bereikbaar is, kan hij ook schriftelijk in de gelegenheid worden gesteld te reageren.
Als een journalist iemand om een reactie vraagt, moet hij de betrokkene voldoende duidelijk meedelen, waarop het te geven commentaar betrekking moet hebben. Hij is echter niet verplicht vooraf inzage in de volledige concepttekst te geven.[9]
In het boek Topadvocatuur van Micha Kat stond een bewering van advocaat Hugo Smit over rechter Hans Westenberg, Westenberg vond dat het zijn onafhankelijkheid en bekwaamheid in twijfel trok. De rechter daagde Hugo Smit, Micha Kat en de uitgever voor de rechter. De rechtbank merkte onder meer op:
De rechtbank vond dat de journalist in dat geval niet onrechtmatig had gehandeld door hoor en wederhoor achterwege te laten. [10]
Een belangwekkende uitspraak over de vrijheid die een journalist wel en niet heeft om anderen woorden in de mond te leggen is het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 28 oktober 1998 n.a.v. de judas-affaire, omtrent beweringen die Wouter Huibregtsen volgens Volkskrant-journalist Hans van Wissen in een met hem gevoerd telefoongesprek tijdens de Olympische Winterspelen vanuit Nagano zou hebben gedaan over een lid van het Koninklijk Huis. In dat vonnis werd onder meer uitgemaakt dat bij het aanvoeren van citaten in een artikel de bewijslast ter zake een correcte weergave van de passages het eventueel gezegde op de betreffende journalist en zijn redacteur rusten, indien de geïnterviewde betwist dat die woorden zo uit zijn mond zouden zijn gekomen.[11]