Een humanitaire interventie is een gewapend ingrijpen door een staat, een groep staten of een internationale organisatie in een andere staat, zonder dat deze daar toestemming voor heeft gegeven, met als doel massale mensenrechtenschendingen te beëindigen. Ontwikkelingshulp is nadrukkelijk geen vorm van humanitaire interventie, omdat het geen militair ingrijpen behelst en de staat toestemming heeft gegeven. Voorbeelden van humanitaire interventies zijn het NAVO-ingrijpen in Kosovo (1999) en de VN-missie in Somalië (1992-1995).

Soevereiniteit versus mensenrechten

Humanitaire interventies zijn omstreden. Twee concepten in de internationale politiek botsen namelijk met elkaar: soevereiniteit en mensenrechten.

Enerzijds domineert sinds de 19e eeuw in de internationale betrekkingen de gedachte van non-interventie, die inhoudt dat staten zich niet bemoeien met de aangelegenheden van een andere staat. Op eigen grondgebied zijn landen soeverein; regering en volk bepalen zelf de politieke koers binnen de landsgrenzen. Anders zouden immers inmenging en oorlog de norm zijn.

Vlag van de Verenigde Naties

Deze ongeschreven regel (hoezeer in de praktijk ook overtreden) werd tevens vastgelegd in het handvest van de Verenigde Naties. Artikel 2 (4) van het handvest verbiedt de lidstaten onderling geweld te gebruiken, en artikel 2 (7) stelt dat staten zich niet in de staatszaken van een andere staat mengen. Het geweldsverbod en niet-inmengingprincipe bevestigen dus de soevereiniteit van landen. Uitzondering hierop is het recht op zelfverdediging, als de eigen staat wordt aangevallen.

Anderzijds hebben staten zich in het verleden bekommerd om mensenrechten. Dictaturen kunnen zich namelijk achter het concept van soevereiniteit verschuilen om de meest gruwelijke schendingen te begaan. Het VN-handvest stelt daarom in hoofdstuk 7 dat bij internationale bedreiging van vrede en veiligheid wel met geweld mag worden ingegrepen. Voorstanders van humanitair ingrijpen vinden dan ook dat deze bepaling bij grove mensenrechtenschendingen boven het principe van soevereiniteit gaat, zoals vastgelegd in de artikelen 2 (4) en 2 (7).

Het debat over de wenselijkheid van humanitaire interventies woedt tussen de restrictionisten, die tegen ingrijpen zijn, en de contra-restrictionisten (ook wel solidaristen genoemd). Zij plaatsen juist de bescherming van mensenrechten voorop en zien een ethische plicht voor staten om te interveniëren bij schendingen, zelfs als de soevereiniteit wordt geschonden.

Kritiek op humanitaire interventies

Restrictionisten hebben verschillende punten van kritiek op humanitaire interventies:

Voorwaarden: rechtvaardige oorlog

Zelfs wie het algemene principe aanvaardt dat interventies noodzakelijk zijn, moet zich afvragen wanneer precies staten geweld mogen gebruiken (ius ad bellum) en aan welke regels de interventie vervolgens is onderworpen (ius in bello). Deze set voorwaarden staat bekend als de doctrine van de rechtvaardige oorlog.

Ius ad bellum (Latijn, letterlijk: recht tot oorlog) houdt zich vooral bezig met de volgende vragen:

Het Westen oordeelt dat alleen staten die zelf de mensenrechten respecteren een humanitaire interventie mogen plegen. Het zou immers moreel onjuist zijn een dictatuur te laten ingrijpen om schendingen elders te stoppen. Voorts wordt de voorkeur gegeven aan het optreden van een groep staten of een internationale organisatie als de VN, om iedere schijn van eigenbelang te vermijden.

Een eerste vereiste is dat alleen bij ernstige en grootschalige mensenrechtenschendingen als genocide mag worden ingegrepen. Minder ernstige schendingen kunnen beter door diplomatieke druk aangepakt worden. Ten tweede dient de interventie een laatste redmiddel te zijn, nadat eerst alle geweldloze drukmiddelen zijn toegepast (van demarche en diplomatieke druk tot economische sancties). Direct met soldaten binnenvallen brengt een oplossing niet dichterbij. Ten slotte moeten ook de intenties oprecht zijn: eigenbelang mag geen rol spelen.

Ius in bello (Latijn, letterlijk: recht tijdens oorlog) omvat feitelijk het oorlogsrecht, zoals vervat in de Geneefse Conventies: aan welke regels moeten staten zich tijdens gewapende strijd houden? Enkele aandachtspunten:

Geschiedenis van de humanitaire interventie

Negentiende-eeuwse interventies

Humanitaire interventies vonden reeds plaats tijdens de 19e eeuw, toen de Europese grootmachten meermaals intervenieerden in het Ottomaanse Rijk ten gunste van bedreigde christelijke minderheden. Eigenbelang speelde daarbij echter vaak een rol: de macht van de sultan nam zienderogen af, dus wilden de Europese machten hun territoriale invloed uitbreiden, onder het mom van humanitaire motieven.

Slag bij Navarino

Griekse onafhankelijkheidsstrijd (1821-1829). De christelijke Grieken wilden een onafhankelijke staat, maar de Turkse sultan sloeg de opstand bloedig neer. Beide zijdes begingen wreedheden, waaronder etnische zuiveringen. De publieke opinie in Europa voelde zich echter sterk verbonden met de Griekse opstandelingen, die als beschaafde voorlopers van de Europese volkeren tegenover de barbaarse Turken werden gezet. Pas in 1827 grepen de grote mogendheden in: tijdens de Slag bij Navarino boorde een gezamenlijk eskader van Engeland, Frankrijk en Rusland de Turkse vloot in de grond.

Zie ook het artikel over de geschiedenis van Ottomaans Griekenland.

Bloedbad in Libanon (1860-1861). In 1860 richtten moslims een slachting aan onder katholieke christenen in Libanon, waarna ook in de Syrische hoofdstad Damascus een bloedbad plaatsvond. Europa was verbijsterd, en Frankrijk stelde voor een interventie te plegen. Een gezamenlijke troepenmacht landde vervolgens in Libanon, maar inmiddels had de sultan de situatie al onder controle. Bovendien stonden de Engelsen zeer argwanend tegenover het ingrijpen, omdat de interventiemacht vooral uit Franse troepen bestond – Londen verdacht Frankrijk ervan slechts haar invloed in het Midden-Oosten te willen uitbreiden.

Bulgaarse wreedheden (1875-1878). In Bulgarije begingen Turkse troepen massamoorden op de christelijke Bulgaren, wat tot grote morele verontwaardiging in Europa leidde. Rusland claimde het beschermheerschap van de christenen en verklaarde de sultan uiteindelijk de oorlog; in rap tempo marcheerden de Russische troepen op naar Constantinopel. Toch was er kritiek, toen bleek dat de Russen op hun beurt nietsontziende slachtingen onder de moslims aanrichtten en slechts gebiedsuitbreiding op de Balkan nastreefden.

Spaans-Amerikaanse oorlog (1898). In 1898 intervenieerden de Verenigde Staten met een troepenmacht op het eiland Cuba, toen nog een Spaanse kolonie. Spanje onderdrukte namelijk de eilandbevolking, die voor onafhankelijkheid streed: concentratiekampen, hongersnood en epidemieën veroorzaakten duizenden slachtoffers. Alhoewel de VS er inderdaad in slaagden de Spanjaarden op de knieën te dwingen, markeerde de oorlog tevens het begin van het Amerikaanse imperialisme. In de praktijk werd Cuba een protectoraat van de VS.

Zie ook het artikel over de Spaans-Amerikaanse Oorlog.

Interventies tijdens de Koude Oorlog

Tijdens de Koude Oorlog hielden de westerse machten zich verre van humanitaire interventies, uit angst voor escalatie. Het waren juist landen in de derde wereld die interventies pleegden. Opvallend was vooral dat deze staten geen humanitaire legitimering aanvoerden, maar wel een positieve humanitaire uitkomst hadden.

Oorlog om Bangladesh (1971). Oost-Pakistan wilde verregaande onafhankelijkheid van Pakistan, dat echter hard optrad en een vluchtelingenexodus naar India veroorzaakte. India besloot tot een interventie, niet alleen om de schendingen te stoppen, maar ook om de vluchtelingenstroom een halt toe te roepen die een zware economische last betekende en aartsvijand Pakistan een hak te zetten. Ondanks het aantoonbare eigenbelang slaagde India er wel in de schendingen te stoppen en een onafhankelijk Bangladesh te bereiken.

Schedels van slachtoffers van de genocide door de Rode Khmer

Vietnam intervenieert in Cambodja (1978-1979). In Cambodja beging de Rode Khmer onder leiding van Pol Pot systematische schendingen tegen de eigen burgerbevolking. Vietnam viel het land in 1975 binnen, zogenaamd uit zelfverdediging en om een volksopstand te steunen, maar in feite om Pol Pot uit het zadel te stoten. Dat lukte nog datzelfde jaar, waarna Vietnam een marionettenregime installeerde in de hoofdstad Phnom Penh. Alhoewel de internationale gemeenschap de interventie veroordeelde, wist Vietnam wel een eind te maken aan de gruwelijke slachtingen.

Zie ook het artikel Geschiedenis van Vietnam.

Interventies sinds 1990

Sinds het einde van de Koude Oorlog is de angst voor wereldwijde escalatie afgenomen. Het Westen meende dat democratie en mensenrechten eens en voor altijd hadden gezegevierd. De Verenigde Naties zette zich steeds vaker in voor humanitaire VN-missies.