Inprenting is het leerproces waarbij vroege sociale interactie de ontwikkeling van het gedrag van jonge kinderen blijvend beïnvloedt. Het beroemdste voorbeeld bij dieren zijn de experimenten met ganzen van Konrad Lorenz, de Oostenrijkse etholoog en latere Nobelprijswinnaar. Uit deze proeven bleek dat jonge ganzen die net uit het ei komen, het eerste bewegende object in hun omgeving aanzien voor hun moeder. In een van de proeven van Lorenz betrof het object een kussentje aan een touw, dat als "moeder" werd geaccepteerd. De ganzen waren na deze inprenting zo geconditioneerd dat ze, tot hun volwassenheid, achter iedereen met dit object aanliepen.

Voor inprenting is sprake van een tijdvenster, dat in de vroege levensjaren ligt. Buiten die periode is inprenting voor dat specifieke gedrag onmogelijk of moeilijk. Hetzelfde tijdsvenster geldt ook voor het afleren van ongewenst, ingeprent gedrag. Vloeken, nagelbijten, neuspeuteren, gewelddadigheid, angst voor de tandarts, angst voor de dierenarts kunnen tijdens dit tijdsvenster aan-, maar ook weer afgeleerd worden.

Bekende voorbeelden van inprenting tijdens een inprentingsperiode of tijdsvenster zijn:

Zie ook