Kinderdoop of kinderdoopsel is de doop van kleine kinderen. De kinderdoop wordt veelal in de eerste dagen of weken van het leven van een kind toegediend en vindt doorgaans plaats tijdens een kerkelijke bijeenkomst.
De doop is een gebruik binnen alle christelijke kerken en christelijke stromingen. Of men kinderen of volwassenen doopt kan per kerk en stroming verschillen. De doop vindt zijn oorsprong in het Nieuwe Testament (Handelingen van de Apostelen (16:15) en de Eerste brief van Paulus aan de Korintiërs (1:16). In het prille begin van het ontstaan van de kerk gebeurde het vaak dat hele gezinnen of huishoudens de doop ontvingen.
Volgens Van Genderen en Velema is aangetoond dat de kinderdoop omstreeks het jaar 200 in Klein-Azië, Gallië, Rome, Noord-Afrika, Egypte en Palestina een algemeen aanvaard gebruik was. Uit niets blijkt dat er een strijd is gevoerd over het al of niet geoorloofd zijn van de kinderdoop, wat - volgens hen - wel te verwachten zou zijn als de traditie van de kinderdoop niet afkomstig zou zijn uit de tijd van de apostelen.[1] Anderen stellen dat vanaf het begin van de derde eeuw de kinderdoop veelvuldig plaats vindt, in de vierde eeuw de kinderdoop een gewone zaak wordt en vanaf de vijfde en zesde eeuw de kinderdoop de regel wordt in plaats van uitzondering.[2] In de tijd van bekende kerkvaders als Augustinus en Origenes is de kinderdoop een algemeen gebruik.[3]
Kerkvader Augustinus leerde dat de (kinder)doop de erfzonde afwast[4]. Deze gedachte behoort tot de officiële leer van de Rooms-Katholieke Kerk. Dit betekent volgens de leer van de Rooms-Katholieke kerk dat door de doop jong gestorven kinderen gered worden van de hel of het voorgebrochte. De (kinder)doop betekent dat men het heil ontvangt en wordt ingelijfd bij de kerk. In de tijd van de vervolging en inquisitie kon men voor de keuze gesteld worden: dood of doop.[5]
De meeste reformatoren zoals Johannes Calvijn, Maarten Luther en Huldrych Zwingli leerden ook de kinderdoop. De kerken die voortkwamen uit de Reformatie braken dus niet met de kinderdoop. Wel wordt de grond en de betekenis van de kinderdoop anders. Als grond voor de kinderdoop wordt gewezen op het verbond en Gods belofte. In de tijd van de Reformatie kwam de Doperse stroming op, zij verwierpen de kinderdoop en pleitten voor de doop nadat men een geloofsbelijdenis heeft afgelegd. In Nederland werd dit gedachtegoed aangehangen door Menno Simons, een Friese ex-priester, die doopsgezind werd.
De Zwitserse theoloog Karl Barth is een tegenstander van de kinderdoop. Hij vond niet dat de kinderdoop ongeldig was, maar wel hoogst bedenkelijk.[6]
In de Rooms-Katholieke Kerk is de kinderdoop gebruikelijk, omdat een kind bij de geboorte nog steeds de erfzonde bezit. Als het ongedoopt - en dus nog belast met de erfzonde - stierf, zou het niet in de Hemel komen maar in het Voorgeborchte (daartegen diende de nooddoop). Tegenwoordig staat het doopsel voor de opname van het pasgeboren kind in de gemeenschap van de Moederkerk.
In Oosters-orthodoxe kerken worden kinderen niet besprenkeld, maar driemaal ondergedompeld in de doopvont.
Ook in de traditionele protestantse kerken (gereformeerde, lutherse en anglicaanse) is de kinderdoop gebruikelijk. Wel zijn er gemeenten (onder meer in de Nederlands Gereformeerde Kerken) waar het gebruik van de kinderdoop en de volwassendoop naast elkaar bestaan.
Binnen veel protestants gereformeerde kerken is men van mening dat de doop een “teken en zegel” is van het genadeverbond. Men is van mening dat God van geslachte tot geslacht een genadeverbond aangaat met mensen. Daarom behoren de kinderen van gelovige ouders gedoopt te worden. Zij behoren door hun geboorte bij het genadeverbond en ontvangen als “teken en zegel” daarvan de heilige doop. De kinderdoop is een zichtbare uitbeelding van de afwassing van zonden en de wedergeboorte. Het is echter niet de afwassing van de zonde en de wedergeboorte zelf. Binnen veel protestants gereformeerde kerken legt men er de nadruk op dat de belofte of de uitbeelding wel geloof van de dopeling vraagt.
Er is al eeuwen discussie over de vraag of men zuigelingen of volwassen moet dopen die voorafgaand hun geloof belijden.[7] Enkele argumenten die worden aangedragen voor het dopen van kinderen:
Op de praktijk van de kinderdoop worden onder andere de volgende tegenargumenten gebruikt:
In kerken waar de kinderdoop wordt afgewezen en de volwassendoop wordt gepraktiseerd worden kleine kinderen vaak opgedragen. Voor dit ritueel verwijst men naar Lukas 2 vers 22 waar beschreven staat dat Jozef en Maria het Kind Jezus aan de HEER voorstelden. Daarnaast wordt gewezen op 1 Korintiërs 7 vers 14 waar staat beschreven dat kinderen zijn geheiligd in het geloof van de ouders.
In de 21e eeuw hebben enkele incidenten rondom naar verluidt uitzonderlijk "ruwe", "agressieve" of zelfs "gewelddadige" kinderdoopsels volgens het ritueel van volledige onderdompeling – zoals dat gebruikelijk is in oosters-orthodoxe kerken – geleid tot controverses over de vraag of ze een vorm van kindermishandeling zijn en verboden zouden moeten worden.[11]