Resolutie 434
Van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
Datum 18 september 1978
Nr. vergadering 2085
Code S/RES/434
Stemming
voor
12
onth.
2
tegen
0
niet
1
Onderwerp Conflict in Zuidelijk Libanon
Beslissing Verlenging mandaat interim VN-macht met vier maanden.
Samenstelling VN-Veiligheidsraad in 1978
Permanente leden
Niet-permanente leden
Israël (blauw) en Libanon (rood).
Israël (blauw) en Libanon (rood).

Resolutie 434 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd op 18 september 1978 aangenomen. Twaalf leden stemden voor, twee leden, Tsjechoslowakije en de Sovjet-Unie, onthielden zich. Eén lid, China, nam niet deel aan de stemming. De resolutie verlengde de UNIFIL-vredesmacht in Zuidelijk Libanon met vier maanden.

Achtergrond

[bewerken | brontekst bewerken]

Veel Palestijnse vluchtelingen zaten in vluchtelingenkampen in Libanon. Vanhieruit viel de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) het in het zuiden aangrenzende Israël aan. Dat reageerde met tegenaanvallen in het zuiden van Libanon. De VN-Veiligheidsraad had Israël in resolutie 279 al gevraagd om de soevereiniteit van Libanon te respecteren.

Op 11 maart 1978 kaapten Palestijnse terroristen een lijnbus in Israël, waarbij uiteindelijk 38 burgers omkwamen. Een paar dagen later viel het Israëlisch leger het zuiden van Libanon binnen en bezette gedurende een week het gebied tot aan de rivier Litani. De bedoeling was om de PLO-strijders weg te duwen van de grens.

De Verenigde Naties eisten dat Israël zich terugtrok en zetten de tijdelijke VN-macht UNIFIL op in de streek. Die moest erop toezien dat Israël zijn troepen daadwerkelijk terugtrok en er de vrede handhaven totdat de Libanese overheid haar gezag opnieuw kon doen gelden. Anno 2021 was de vredesmacht nog steeds ter plaatse.

Inhoud

[bewerken | brontekst bewerken]

De Veiligheidsraad:

  1. Besluit het mandaat van de interim-VN-macht met vier maanden te verlengen, tot 19 januari 1979.
  2. Roept Israël, Libanon en andere betrokkenen op om voluit samen te werken met de VN-macht.
  3. Vraagt de secretaris-generaal om binnen twee maanden te rapporteren en opnieuw na de periode van vier maanden.