Wachtgeld is in Nederland de informele naam voor een toelage voor politici en bestuurders, die wordt uitgekeerd na al dan niet vrijwillig vertrek uit de functie, zoals door ontslag of na beëindiging van het (verkiezings-)mandaat, in afwachting van een andere functie, een baan of een pensioen. Tot 2001 was er ook een dergelijke regeling voor (semi-)ambtenaren.

De naam wachtgeld stamt uit de tijd dat een ambtenaar formeel niet ontslagen kon worden. Als hij geen actieve functie meer had, moest hij op een nieuwe betrekking "wachten". Maar ook in de Werkloosheidswet komt de term 'wachtgeld' voor.

Het wachtgeld is in Vlaanderen de uitkering die minderjarige schoolverlaters in deeltijdse leersystemen krijgen in afwachting van een echte werkloosheidsuitkering.

Politieke ambtsdragers

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) regelt niet alleen pensioen maar ook een "Appa-uitkering", informeel wachtgeld genoemd.

Voor bepaalde politieke ambtsdragers geldt dat als aan de betrokkene ontslag wordt verleend, of als de betrokkene aftreedt, en de betrokkene heeft de AOW-leeftijd nog niet bereikt, deze recht heeft op wachtgeld, ook als het een ontslag op verzoek betreft of een vrijwillig aftreden. De regeling is dus ook van toepassing als de betrokkene werk vindt dat hij aantrekkelijker vindt, maar waarvan het inkomen lager is, of als hij wil stoppen met werken (mits geen ander passend werk beschikbaar is). De reden van de aparte regeling is echter een verhoogd afbreukrisico door, onder andere, de kans dat de betrokkene onverwacht zijn functie verliest. Niet altijd is terugkeer naar de oude baan mogelijk.

De indeling naar soort politieke ambtsdrager is als volgt:

De regeling is als volgt:

Beperking maximumduur

De Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met het beperken van de maximumduur van de uitkering (Wet aanpassing uitkeringsduur Appa) heeft de maximumduur van de uitkering verminderd van 4 jaar naar 38 maanden. De nieuwe duur geldt niet voor een al toegekend uitkeringsrecht, maar, anders dan de vorige verkorting gold de wijziging al voor de ten tijde van de wijziging zittende politici.

De Wet van 8 juli 2015 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met een verkorting van de duur van de voortgezette uitkering (Wet verkorting duur voortgezette uitkering Appa), die op 1 januari 2016 is ingegaan, betreft een versobering met als gevolg de bovengenoemde verlenging tot de AOW-leeftijd, onder voorwaarden, bij ontslag of aftreden niet langer dan 5 jaar van tevoren (dit was 10 jaar).[2]

Aanpassing in het kader van de verhoging van de AOW-leeftijd

De wet is gewijzigd in het kader van de verhoging van de AOW-leeftijd. De pensioengerechtigde leeftijd (niet te verwarren met de pensioenrichtleeftijd) is de AOW-leeftijd.[3]

Leden Provinciale Staten en gemeenteraden

Het Besluit van 12 juni 2013 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, het Waterschapsbesluit en het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES in verband met een wijziging in de regeling inzake ambtswoningen en enkele andere wijzigingen heeft onder meer de bepaling in de betreffende regelingen laten vervallen dat bijvoorbeeld een gemeentelijke verordening kan bepalen dat een lid van de gemeenteraad met ingang van de dag van zijn aftreden een uitkering ten laste van de gemeente ontvangt. Dit betekent (gezien bepalingen elders) dat de rijksoverheid provincies en gemeenten verbiedt zo'n regeling te hebben. Een uitkering op grond van een uitkeringsregeling op basis van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden aan raadsleden, die uiterlijk aanvangt op de datum van aftreden van de leden van de raad in de oude samenstelling na de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 of een eerdere herindelingsverkiezing, of op basis van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden aan leden van provinciale staten, die uiterlijk aanvangt op de datum van aftreden van de leden van de provinciale staten in de oude samenstelling na de Provinciale Statenverkiezingen 2015, wordt verstrekt tegen de voorwaarden van de verordening zoals die gold op 30 juni 2013.[4][5]

Geheel of gedeeltelijk afzien van het recht

In sommige gevallen wordt de regeling door de belanghebbende, collega's en/of (potentiële) kiezers, als te royaal beschouwd. De belanghebbende ziet dan soms uit eigen beweging of onder politieke druk er vanaf. Als het recht echter al is aangevraagd en toegekend, zou de belanghebbende slechts de keuze hebben tussen blijven ontvangen, of helemaal ervan afzien en wat eventueel al ontvangen is terugbetalen. Er wordt wel gewerkt aan een wetswijziging waardoor de uitkering niet wordt uitbetaald voor zover en voor de periode dat de belanghebbende daarom verzoekt.[6][7] Vervolgens stelde uitvoerder APG dat het toch mogelijk is om als ontvanger van wachtgeld uitvoerder APG te verzoeken de uitkering niet uit te betalen. Het recht op de uitkering vervalt hierdoor niet.[8]

Overheid en onderwijs

Het Rijkswachtgeldbesluit 1959 was vanaf 1 maart 1994 niet meer van toepassing in de sector onderwijs, met de komst van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO)[9]. Vanaf 1 januari 2001 was het ook niet meer van toepassing op nieuwe gevallen in de overige overheidssectoren (dit was de tweede fase van de operatie overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (OOW; in de eerste fase werd de WAO voor overheids- en onderwijspersoneel ingevoerd)). Vanaf 1 januari 2001 geldt zowel in de sector onderwijs als de overige overheidssectoren bij ontslag de Werkloosheidswet (WW) en vaak een bovenwettelijke uitkering. De derde fase, waarbij vóór 2001 toegekende uitkeringen (soms naastwettelijke uitkering genoemd omdat ze geen aanvulling zijn op de WW) die nog niet waren beëindigd of die nog konden herleven gesplitst zouden worden in WW en bovenwettelijke uitkering, is niet doorgegaan, omdat door vertraging van deze fase de uitkeringsduur van de WW vaak al verstreken zou zijn. Zo bleef bijvoorbeeld in de sector Rijk naast het nieuwe BBUW-Rijk het oude Rijkswachtgeldbesluit 1959 voorlopig nog bestaan, en in de sector onderwijs naast het nieuwe BBWO het oude BWOO. Het BWOO spreekt zelf niet van "wachtgeld", maar in de uitvoering wordt die term nog wel gebruikt.[10]

Andere nog niet ingetrokken wachtgeldregelingen (die al of niet nog gelden voor nieuwe gevallen):

Wet normering topinkomens

De Wet normering topinkomens bepaalt onder meer dat topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector met hun werkgever geen uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen die gezamenlijk meer bedragen dan € 75.000.

Kritiek

De wachtgeldregeling staat soms ter discussie. Bijvoorbeeld toen Philomena Bijlhout (LPF) in juli 2002 na negen uur in functie te zijn geweest als staatssecretaris haar ontslag indiende in verband met onthullingen over haar verleden. Zij had vervolgens recht op twee jaar wachtgeld. Inmiddels is de regeling veranderd, de uitkeringsduur zou nu zes maanden zijn, zie boven.

Ook de keus van Peter Rehwinkel, tot 2013 burgemeester van Groningen, om een vrijwilligersbaan te verkiezen boven het burgemeesterschap maar wel gebruik te willen maken van de wachtgeldregeling, kon niet op de steun rekenen van de politieke partijen in Groningen.[11]

Ook Wassila Hachchi, Kamerlid voor D66, vertrok om vrijwilligerswerk te gaan doen. D66 overwoog Hachchi te royeren als lid, waarop zij haar lidmaatschap heeft opgezegd.

Referenties