Het aanwijzend voornaamwoord of pronomen demonstrativum is het voornaamwoord met een verwijzende waarde, die nadrukkelijker is dan die van andere voornaamwoorden.

Vormen

Niet-zelfstandig en zelfstandig gebruik

Een aanwijzend voornaamwoord dat een functionele relatie heeft met een ander naamwoord in dezelfde zin c.q. hoofd- of bijzin, noemen we niet-zelfstandig (of bijvoeglijk) gebruikt.

Er zijn daarentegen ook zelfstandig (of niet-bijvoeglijk) gebruikte aanwijzend voornaamwoorden. De relatie betreft er dan een met een niet (in dezelfde zin) genoemd object.

Verbuiging

de-woorden enkelvoud
deze (voor dichtbij)
die (voor veraf of niet-aanwezig)
dat, (voor veraf)
dit
zulks (archaïsch, in formeel taalgebruik nog gebezigd om herhaling van een ander aanwijzend voornaamwoord te voorkomen, bijvoorbeeld in het slotformulier van Nederlandse wetten[1])
dien, gene, gindse (voor veraf, archaïsch)
het-woorden enkelvoud
dit (voor dichtbij)
dat (voor veraf of niet-aanwezig)
ginds (voor veraf, verouderd)
zo'n, zo een (volledige vorm van zo'n), zulk een
zulks (zie boven)
  • Het verbaast me dat zulks kan gebeuren.
meervoud
deze (voor dichtbij)
die (voor veraf of niet-aanwezig)
gene, gindse (voor veraf, verouderd)
zulke

Genitiefvormen

In geschreven, formeel, dan wel archaïsch taalgebruik komen de genitiefvormen van die en deze nog wel voor.

Die (vrouwelijk en meervoud)
dier
Die (mannelijk en onzijdig)
diens
deze (vrouwelijk en meervoud)
dezer
deze (mannelijk en onzijdig)
dezes