Carnivoren aan de maaltijd

Een carnivoor (van Latijn caro, vlees en vorare, eten) of vleeseter is in de ecologie een organisme dat voornamelijk of zelfs uitsluitend dierlijk weefsel als voedsel gebruikt. Dit weefsel kan zowel van ongewervelde dieren als van gewervelden afkomstig zijn.

Predatie is de jacht door dieren op andere dieren, en het jagend organisme een predator. Carnivoren zijn vooral dieren, maar ook vleesetende planten die leven van insecten, worden tot de carnivoren gerekend.

Onder de planten zijn er ongeveer 600 vaatplanten die als vleesetende plant beschouwd kunnen worden. Ook zijn er nematofage schimmels die rondwormen vangen en eten.

Dieren

In de taxonomie verwijst de term Carnivora of roofdieren naar een orde van zoogdieren waarvan de meeste soorten "vlees" in engere zin eten, dat wil zeggen spierweefsel, maar ook ingewanden, bloed, botten, huidweefsel afkomstig van gedode, gewervelde dieren.

Daarnaast zijn sommige soorten, die taxonomisch tot de carnivora worden gerekend, in ecologische zin planteneters. Een voorbeeld hiervan is de panda. Ook de familie van de beren, die omnivoor zijn, hoort in de taxonomie bij de carnivora. Op dezelfde manier is verwarring mogelijk tussen de verouderde taxonomische term Insectivora (vroeger een orde van zoogdieren) en de ecologische categorie der insectivoren (alle insecteneters).

De ecologische indeling in carnivoren, herbivoren, bacterivoren, detrivoren en omnivoren is gebaseerd op het voedsel dat organismen consumeren: respectievelijk dierlijk, plantaardig, bacterieel, dood organisch materiaal, of zowel dierlijk als plantaardig.

Carnivoren die minstens 5% van hun voedsel uit planten halen worden omnivoren genoemd.[1] Organismen die voedingsstoffen betrekken van dood organisch (plantaardig of dierlijk) materiaal worden detrivoor of detritivoor genoemd. Carnivoren, herbivoren, bacterivoren, detrivoren en omnivoren samen zijn heterotroof omdat ze voedsel betrekken van organismen (dood of levend) in tegenstelling tot autotrofen (groene planten) die zelf voedsel maken van anorganische stof.

De insecteneters (insectivoren) vormen een subgroep binnen de carnivoren. Insectenetende zoogdieren zijn onder andere mollen en egels. Superspecialisten binnen de insecteneters zijn de miereneters, die zich hebben gespecialiseerd in het eten van mieren en termieten.

Naast insecteneters zijn er ook andere carnivoren met een gespecialiseerd dieet zoals viseters (piscivoor), eiereters (ovivoor) en bloedeters (voorbeeld: vampiervleermuizen).

Voorbeelden

Planten

Kleine zonnedauw met gevangen juffers: watersnuffel.

Zie Vleesetende plant voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Er zijn ongeveer 600 vaatplanten die als vleesetende plant beschouwd kunnen worden, daarnaast komen nog enkele mossen, algen en schimmels. Charles Darwins boek Insectivorous plants markeert het begin van het wetenschappelijk onderzoek aan carnivore planten. De carnivore planten lokken de prooidieren, die worden vastgehouden en gedood. Veel planten verteren de dieren zelfstandig, waarbij de opgeloste voedingsstoffen door de plant worden opgenomen. Er zijn echter ook planten die een wat nauwere samenwerking hebben met andere dieren die helpen bij vertering en/of vangen van prooidieren (zoals Nepenthes bicalcarata). Voorbeelden van carnivore planten zijn: zonnedauwsoorten, soorten van de tropische bekerplant Nepenthes en venusvliegenvanger.

De prooi wordt gevangen met omgevormde bladeren of wortels, de vallen of vangbladeren. Deze functioneren volgens verschillende principes. Er zijn:

Zie ook