Josef Suk | ||||
---|---|---|---|---|
Josef Suk
| ||||
Algemene informatie | ||||
Volledige naam | Josef Suk | |||
Geboren | 4 januari 1874 | |||
Geboorteplaats | Křečovice | |||
Overleden | 29 mei 1935 | |||
Overlijdensplaats | Benešov | |||
Land | Tsjechië | |||
Werk | ||||
Genre(s) | Klassiek | |||
Beroep | Componist, muziekpedagoog, violist | |||
Instrument(en) | viool | |||
(en) AllMusic-profiel (en) Discogs-profiel (en) MusicBrainz-profiel | ||||
|
Josef Suk (Křečovice (Bohemen), 4 januari 1874 – Benešov bij Praag, 29 mei 1935) was een Tsjechische componist, muziekpedagoog en violist. Suk was de schoonzoon van Antonín Dvořák.
Josef Suk was de zoon van een dorpsorganist, schoolmeester en koordirigent. Zoals veel Boheemse en Moravische kinderen met muziektalent studeerde hij aan het Conservatorium van Praag. Viool was zijn hoofdinstrument. In 1888 componeerde hij zijn eerste muziekstuk, een fantasie voor strijkers. Vervolgens ging hij compositie studeren bij Josef Bohuslav Foerster en Dvořák. Zijn carrière als componist nam een hoge vlucht en Suk werd als opvolger van Dvořák geëtiketteerd. Ook als tweede violist van het beroemde Boheems Strijkkwartet kreeg hij internationale erkenning.
Met de componisten Vítězslav Novák en Otakar Ostrčil werd hij de hoop van de Tsjechische muziek - ná die van Smetana, Dvořák en Janáček. Als kroonprins van Dvořák werd Suk een graag geziene gast in invloedrijke kringen. Ook werd hij praktisch in het huishouden van Dvořák opgenomen. Hij werd verliefd op diens 14-jarige dochter Otylka en kwam veel in het zomerhuis van Dvořák in Vysoká. Otylka ging met haar vader naar New York en na terugkomst van het gezin, in 1892, trouwde Suk in 1898 met haar.
Suks emotionaliteit vond zijn muzikale hoogtepunt door de relatie met Otylka Dvořáková. Zijn muziek van dat moment is te beschrijven als vrolijk, verliefd en laatromantisch. In zijn toneelmuziek Pohádka op. 16 uit 1899-1900 eerde hij zijn jonge vrouw Otylka met een gloedvol thema. In 1904 en 1905 sloegen twee tragedies zijn geluk aan gruzelementen. In 1904 overleed Dvořák relatief jong en in 1905 stierf ook de jonge Otylka, aan hartfalen.
Suks muziek werd nu ingetogen, reflectief en vol tragische wendingen. Het motief van de dood is nooit ver weg. In de beide laatste delen van zijn Asrael-symfonie op. 27 eerde hij opnieuw Otylka, maar nu met een zwaar hart. Hij was aan het werk begonnen om er zijn overleden mentor en schoonvader in te gedenken.
De nog jeugdige componist hertrouwde niet. Hij ging allengs minder componeren, enerzijds door zijn kwartetverplichtingen, maar ook omdat zijn composities grootser van opzet werden. Na de Asrael-symfonie uit 1906 volgden nog drie orkestwerken van mahleriaanse omvang: de symfonische gedichten Pohádka léta (Een zomersprookje) in 1908, Zrání (Rijping) in 1917 en Epilog (Epiloog) in 1929.
Zeer populair werd in Tsjecho-Slowakije de patriottische mars V nový život (In het nieuwe leven) die hij in 1920 voltooide voor de nationalistische beweging Sokol. Suk werd er in 1932 op de Olympische Spelen van Los Angeles voor onderscheiden met een zilveren medaille. De openingsfanfare fungeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog als herkenningstune bij de radio-uitzendingen van de Tsjecho-Slowaakse regering in ballingschap.
Suk gaf vanaf 1922 lessen aan het Praagse conservatorium, waarvan hij ook rector zou worden. Tot zijn leerlingen behoorde Bohuslav Martinů.
Aan zijn werk en leven is het Josef Suk Museum in Křečovice gewijd. Zijn kleinzoon Josef Suk (1929-2011) is een gerespecteerde violist geworden met een internationale carrière.
Wie muziek van Suk wil horen moet zich tot verschillende muzieklabels wenden. Op het Engelse label Chandos zijn op. 6, 16, 25 en 27 verkrijgbaar. Het Engelse label Virgin heeft op drie CD's vooral Suks grote orkestwerken vastgelegd. Het Tsjechische label Supraphon heeft veel van Suks werken opgenomen, maar deze zijn niet makkelijk of niet meer verkrijgbaar.
Suks muziek wordt niet vaak in de Nederlandse concertzalen uitgevoerd.