Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière
Portret door Maurice-Quentin de La Tour (1771)
"Ik heb geen talent voor ondergeschiktheid"
"Je n’ai pas les talents subalternes"
Algemene informatie
Volledige naam Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken
Pseudoniem(en) Belle van Zuylen,
Zélide,
L'Abbé de la Tour
Geboren 20 oktober 1740
Geboorteplaats Zuilen
Overleden 27 december 1805
Overlijdensplaats Colombier
Dbnl-profiel
Website
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Belle van Zuylen of Belle de Zuylen (volledige naam Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken; vanaf haar huwelijk ook Isabelle de Charrière (Zuilen, 20 oktober 1740Colombier, 27 december 1805) was een Franstalige schrijfster en componiste. Ze schreef romans, (zelf)portretten, fabels, poëzie, novelles, pamfletten, toneelstukken, opera's (libretti en muziek) en componeerde verder liederen, menuetten en klaviersonates. Ze schreef duizenden brieven, waarvan er meer dan 2600 bewaard zijn gebleven.

Persoonlijk

Slot Zuylen met slangenmuur te Oud-Zuilen, 2012.
Landhuis (Manoir) 'Le Pontet' in Colombier, 2011

Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken werd geboren in een adellijke familie op slot Zuylen aan de Vecht. Ze was de oudste dochter van Diederik Jacob Van Tuyll van Serooskerken (1707-1776), heer van Zuilen, Westbroek en Swesereng (voorzitter van de Ridderschap van Utrecht en gedeputeerde ter Staten-Generaal) en Jacoba Helena de Vicq (1724-1768). Van Zuylen was de oudste van zeven kinderen, die onderwijs aan huis kregen van Franstalige gouvernantes en gouverneurs. Ze woonde tot en met haar dertigste op Slot Zuylen; in de winter verbleef ze in hun huis op de Kromme Nieuwegracht 3-5 te Utrecht.[1][2]

De uit Genève afkomstige Jeanne-Louise Prevost was Van Zuylens gouvernante vanaf haar achtste tot haar dertiende levensjaar.[noot 1] Voor haar tiende jaar ging Van Zuylen met Prevost een jaar naar Genève, waar Van Zuylen Franse les kreeg. Ze speelde toneel in Molières L'École des femmes[3] en bezocht Chambéry en Aix-les-Bains, waar ze tweemaal naar de thermale baden geweest is.[4] Achteraf gaf ze de voorkeur aan het spelen op het strand aan het Meer van Genève boven haar bezoeken aan Versailles, de schilderijen van L'Arsenal en de decoraties van de Opera van Parijs. In Parijs ontmoetten ze de schilder Maurice-Quentin de La Tour, met wie ze dineerden en Jacques Necker.

Miniatuurportret van Belle van Zuylen
Miniatuurportret van Charles-Emmanuel de Charrière

In 1753 keerde Prevost om gezondheidsredenen terug naar Genève, echter zonder afscheid te nemen. Ze schreef Van Zuylen, die in Den Haag was, een afscheidsbrief en bleef met haar corresponderen tot en met 1758 (zover er brieven bekend zijn). Ze verhuisde naar Neuchâtel, waar Van Zuylen haar in oktober-november 1771 bezocht.

Haar ouders gaven haar veel gelegenheid tot leren (lessen Engels, Italiaans, Latijn, Duits, muziek, natuurkunde en godsdienstles voor haar belijdenis). Zij kreeg wiskundeles van Laurens Praalder. Hierdoor was ze beter opgeleid dan de meeste vrouwen en vaak ook mannen uit haar tijd. Frans was in hogere kringen al eeuwenlang, ook elders in Europa, de lingua franca. Van Zuylen wilde van "het land van iedereen" zijn en schreef haar werken bijna uitsluitend in het Frans.

Eind 1754 maakte ze kennis met de rooms-katholieke Poolse graaf Pieter Dönhoff, ritmeester van de cavalerie van het Cannenburg-regiment, die bevriend was met haar aangetrouwde oom Leonard de Casembroot (majoor van hetzelfde regiment, dat gelegerd was te Utrecht). Het was liefde op het eerste gezicht van haar kant. Hij toonde echter weinig belangstelling. Ze werd neerslachtig en verdween achttien maanden teneinde hem niet opnieuw te zien. Ze bleef tot in december op Slot Zuylen en ging toen naar familie in Den Haag.[5] Bij terugkomst schreef ze hem een brief over deze voor haar nog steeds pijnlijke situatie.[6] Ze schonk hem een snuifdoos.[7]

In 1755 schreef Belle aan haar oudste broer Reinout 'Overdenkingen over de vriendschap'.[8]

Na haar anonieme publicatie van Le Noble schreef Dönhoff twee brieven onder pseudoniem. De eerste brief als 'Ridder van Nivers' aan de uitgever van het tijdschrift waar de novelle in verscheen met het verzoek om de naam van de vrouwelijke auteur om met haar te kunnen corresponderen. De tweede brief schreef hij een half jaar later onder het pseudoniem 'Markies d'Arnonville' aan Van Zuylen zelf, via de Nederlandse schrijver Gijsbert Jan van Hardenbroek, die alle liefdesbrieven die geschreven werden aan zijn geliefde Belle van Zuylen in kopie verzamelde.[9][noot 2]

Vele huwelijkskandidaten uit binnen- en buitenland meldden zich bij haar vader; graaf Friedrich von Anhalt-Dessau (1761); Christian von Brömbsen (1762); Jean-Laurent Garcin (1762); neef Frits van Tuyll van Serooskerken (1762); de rooms-katholieke François Noyel, markies van Bellegarde, een vriend van David-Louis de Constant d'Hermenches (1764-66); James Boswell, Laird van Auchinleck (1766); Rijngraaf Friedrich III von Salm-Kyrburg (1766); graaf Georg Ernst von Sayn-Wittgenstein-Berleburg (1768); baron Gijsbert Jan van Hardenbroek[12] (1768); David Wemyss, bekend als Lord Elcho (1770).

Van Zuylen ging op 15 januari 1771, op dertigjarige leeftijd, in ondertrouw en trouwde op 17 februari van dat jaar te Zuilen met de uit het Vorstendom Neuchâtel afkomstige Charles-Emmanuel de Charrière de Penthaz (1735-1808), de voormalige gouverneur in het buitenland van haar broer Willem René.[13] Tot teleurstelling van Van Zuylen bleef het huwelijk kinderloos. Tijdens de (emigratie)reis naar het Vorstendom Neuchâtel, die in juli 1771 begon, verbleef het echtpaar twee maanden in Parijs. Hier volgde Van Zuylen tekenles bij Maurice-Quentin de La Tour. Hij maakte een pastelschets van haar. Beeldhouwer Jean-Antoine Houdon vervaardigde een terracotta buste van haar (met twee gipsen afdrukken voor haar broer Ditie en haar nicht Annebetje).

In september reisde het echtpaar door naar het Vorstendom Neuchâtel en vestigde zich in het familiehuis 'Le Pontet' te Colombier (bij Neuchâtel). Van Zuylen woonde daar met haar schoonvader François (1697-1780) en haar twee ongetrouwde schoonzusters, Louise (1731-1810) en Henriette (1740-1814).[noot 3]

In 1777 bracht Van Zuylen samen met vriendin Claire Cramer-Delon een onaangekondigd bezoek aan de Franse schrijver en filosoof Voltaire in zijn huis te Ferney. Hij trok zich onmiddellijk terug elders in huis, omdat hij het laxeermiddel cassia had ingenomen.

Isabella Agneta Elisabeth van Tuyll van Serooskerken overleed op 65-jarige leeftijd in 'Le Pontet', volgens de overlijdensakte aan een kankergezwel. Twee dagen eerder was ze al in coma geraakt. Haar echtgenoot was van haar dood dusdanig van streek dat hij bij de begrafenis niet aanwezig was. Al in 1802 liet ze in haar testament haar geschriften na aan Henriette L'Hardy (1768-1808), een jongere vriendin.

Eind negentiende eeuw werd haar graf in Colombier geruimd. Waar de restanten van Van Zuylen herbegraven zijn, is niet bekend.[14]

Werk

Van Zuylen werd in haar tijd door enkele kenners zeer gewaardeerd om haar werk, dat evenwel geen grote oplagen kende en die ze zelf betaalde (behalve Caliste, dat in Parijs gedrukt werd). Vertalingen verschenen tijdens haar leven in het Duits en in het Engels. Sommige werken verschenen eerder in het Duits dan in het Frans.[15]

Na haar dood werden haar boeken soms, maar niet veel herdrukt.[16] De Franse criticus Sainte-Beuve besprak ze in de jaren 1839-1845. De Zwitser Philippe Godet publiceerde na twintig jaar onderzoek in 1906 een uitgebreide biografie over haar. In 1908 wijdde Marie Loke, de eerste vrouwelijke lector in Nederland, haar oratie Les débuts du roman personnel: Madame de Charrière et son oeuvre aan Belle van Zuylen. Later in de twintigste eeuw werd Van Zuylen bekender door recensies en vertalingen, toen vooral Simone Dubois en later haar man Pierre vanaf 1969 over haar schreven. Van Zuylens verzameld werk verscheen in het Frans tussen 1979 en 1984 bij uitgeverij van Oorschot te Amsterdam.[15]

Op 22-jarige leeftijd publiceerde Van Zuylen anoniem haar eerste novelle, Le Noble, in een Franstalig tijdschrift bij uitgeverij Evert van Harrevelt te Amsterdam. De gecorrigeerde versie kwam in 1763 in boekvorm uit, maar die oplage werd door haar vader uit de handel genomen omdat het een satire was op haar eigen adellijke milieu.[17][18][19]

Le Noble werd door de Heer van Obdam & Cie (Jacob Jan van Wassenaer Obdam en toneelspeelster en zangeres Rosette Baptiste[20][21]) bewerkt tot de opera buffa De Deugd is den Adel waerdig (Vertu vaut bien noblesse). De opera werd op 2 maart 1769 opgevoerd in de 'Fransche Comedie' te Den Haag, met muziek die mogelijk was gecomponeerd door de vader van Van Wassenaer Obdam.[22][23][24]

In 1784 begon Van Zuylens schrijfcarrière pas goed. Ze verbleef ruim anderhalf jaar in Parijs (1786-1787), waar ze veel tijd besteedde aan componeren en klavecimbel spelen. Ze leerde daar in 1786 de dan negentienjarige Benjamin Constant kennen op de literaire bijeenkomsten van Amélie Suard. Constant was een neef van David-Louis Constant d'Hermenches en 27 jaar jonger dan Belle.

Op verzoek van Pierre-Alexandre DuPeyrou, een vriend van Van Zuylen en mecenas van Jean-Jacques Rousseau, werkte ze in 1789-1790 mee aan de correcte uitgave van het tweede deel van 'Bekentenissen', de autobiografie van Rousseau.

Correspondentie

Correspondentie van Belle van Zuylen met haar neef Willem René Tuyll van Serooskerken.

Van Zuylen schreef duizenden brieven - bijna allemaal in het Frans - naar familie, vrienden, geliefden en collega's. Veel van deze brieven zijn verloren gegaan of bewust vernietigd; aan het begin van de eenentwintigste eeuw zijn meer dan 2600 van haar brieven bekend. Tweehonderd van Van Zuylens brieven bevinden zich in Nederlandse archieven. Haar totaalverzameling brieven geeft een indruk van het adellijke leven aan het eind van de achttiende eeuw en van de positie van een (gefortuneerde) vrouw in het bijzonder.[25] Haar belangrijkste briefwisselingen die bewaard zijn gebleven waren met David-Louis Constant d'Hermenches (kolonel in dienst van de Staten-Generaal), de Schotse biograaf James Boswell en haar broer Ditie. Na haar huwelijk in 1771 met Charles-Emmanuel de Charrière onderhield Van Zuylen een uitvoerige correspondentie met haar broer Vincent. Van Zuylen correspondeerde eveneens uitvoerig met Benjamin Constant. Tot slot zijn ook van de brieven aan haar vriendin, de uit het Vorstendom Neuchâtel afkomstige Henriette L'Hardy en aan haar neef Willem René van Tuyll van Serooskerken van Coelhorst (de zoon van haar broer Vincent) voor een groot gedeelte bewaard gebleven.

Van Zuylen correspondeerde daarnaast met onder meer de diplomaat baron Jean-Pierre de Chambrier d'Oleyres, de vertaler Ludwig Ferdinand Huber en de uitgever Pierre-Alexandre DuPeyrou (een trouwe vriend van Jean-Jacques Rousseau). Ze schreef ook regelmatig met Caroline de Sandoz-Rollin[26] en de Zwitserse schrijfster Isabelle de Gélieu en ontwikkelde zo haar ideeën over de opleiding van vrouwen (een belangrijk thema in haar fictie).

David-Louis de Constant d'Hermenches

David-Louis Constant d'Hermenches (1722-1785), met een buste van Voltaire, door een onbekende schilder

Toen Van Zuylen negentien was, ontmoette ze de getrouwde Zwitser David-Louis, baron de Constant de Rebecque, seigneur d'Hermenches et Villars-Mendraz (1722-1785), kolonel van een Zwitsers regiment in dienst van de Staten-Generaal. Ze kwam deze achttien jaar oudere man met een reputatie van Don Juan tegen op het bal ter gelegenheid van de zeventiende verjaardag van Carolina van Oranje-Nassau en haar huwelijk een week later. Geheel tegen de regels van de etiquette in vroeg Van Zuylen hem ten dans met de vraag: "Danst u niet, mijnheer?" Tijdens de dans bood hij aan haar muziek via haar zus toe te sturen. Tevens stelde hij voor vrienden te worden. Van Zuylen antwoordde per brief dat ze de vriendschap graag ingevuld wilde zien met correspondentie. Hieruit ontstond tussen hen een geheime, openhartige correspondentie die meer dan vijftien jaar duurde. In deze briefwisseling is duidelijk te zien hoe haar talent voor het schrijven van brieven zich ontwikkelde. Hij prees Van Zuylen om de stijl van haar Franstalige brieven die hij beter vond dan die van zijn vriend Voltaire. In zijn brieven noemde hij haar Agnès omdat Van Zuylen haar eerste brief aan hem had ondertekend met Agnès Isabelle.

James Boswell

Citaat van Belle van Zuylen op een muur in het kantoor van Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis, Amsterdam, 2014. Vertaling van Je n'ai pas les talents subalternes, brief aan James Boswell.

In augustus 1763 kwam James Boswell aan de universiteit te Utrecht Latijnse colleges burgerlijk recht volgen bij professor Christiaan Hendrik Trotz. Eind oktober noemde hij Van Zuylen voor het eerst in zijn dagboek. Hij gebruikte daar al de naam Zélide, zoals zij zichzelf in haar zelfportret genoemd had.

Op 18 juni 1764 ging hij op grand tour en verklaarde aan Belle niet verliefd op haar te zijn. Zij antwoordde: "Je hebt groot gelijk dat ik er niet voor zou deugen om je vrouw te worden, daarover zijn we het volkomen eens, ik heb geen talent voor ondergeschiktheid".[27]

Je n'ai pas les talents subalternes

— Citaat in een brief aan James Boswell[28]

Op 16 januari 1766 stuurde hij echter vanuit Parijs een voorwaardelijk huwelijksaanzoek (van zestien pagina's) naar Van Zuylens vader, nadat hij daar een dag eerder gesproken had met haar broer Willem René, over hun beider bewondering en genegenheid voor Van Zuylen. Willem René vond hem een goede partij gezien haar naar zijn mening aanmerkelijke onverschilligheid voor een huwelijk met de markies de Bellegarde. Hij voegde er wijselijk aan toe: "Ik ken je manier van denken, maar niet je karakter." Boswells voorwaarden voor een huwelijk met Van Zuylen hielden onder meer in: trouwen volgens de regels van de kerk. Tevens de uitdrukkelijke afspraak dat Van Zuylen moest zweren - ook ten overstaan van haar vader en broers - hem altijd trouw te blijven, nooit plannen te maken voor een ontmoeting of briefwisseling met iemand die niet de goedkeuring zou kunnen wegdragen van haar echtgenoot en haar broers. Én: zonder hun toestemming geen literair werk te laten publiceren of laten opvoeren. Ze zou moeten toezeggen nooit haar stem te verheffen tegen de gevestigde religie of gewoonten van het land waarin ze zich zou bevinden. Ten slotte zouden ook beide vaders moeten instemmen met het huwelijk. Hij vroeg om een snelle en eerlijke beslissing van Van Zuylens vader, als deze verwachtte dat Belle nog steeds de voorkeur aan hem zou geven. Hij wilde de brief graag terug en verzocht deze niet met zijn dochter te bespreken.[29] Beide vaders gingen echter niet akkoord met zijn huwelijksplannen.[30]

Bibliografie

Zie Oeuvre van Belle van Zuylen voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Proza

Originele publicaties (selectie)

Correspondentie

Na de brieven uit Correspondances et textes inédits (Éd. Guillemette Samson en anderen, 2006) zijn nog de volgende brieven gevonden:

Essays

Toneel en libretti

Muziekcomposities

Moderne uitgaven en vertalingen

Nederlandse vertalingen (na 1984)

Vertalingen in andere talen

Uit het Frans zijn er behalve in het Nederlands, ook vele vertalingen van proza van Isabelle de Charrière gemaakt in andere talen. Hieronder wordt per taal de eerste vertaling van een originele Franse titel van Belle van Zuylen aangegeven.

Verder zijn er ook wetenschappelijke publicaties over Belle van Zuylen en haar werk verschenen in het Russisch 1930; Spaans 1937; Noors 1988; Turks 2001; Hebreeuws 2009.

Correspondentie (vertaald)

Themavertalingen uit haar brieven en verhalen

Wetenschappelijke uitgaven van de originele teksten

Herdrukken

Le Noble, conte moral, 1763

Titelpagina van Le Noble, conte moral, Amsterdam 1763. Motto: "On ne suit pas toujours ses aïeux, ni son père. La Fontaine."

Belle van Zuylen publiceerde deze vertelling anoniem toen ze 22 was in een Franstalig tijdschrift bij de Amsterdamse uitgeverij van Evert van Harrevelt. Van Zuylens ouders kochten de gehele oplage van de uitgave in boekvorm in 1763 op, om verdere verspreiding van deze satire op de adel te voorkomen. De Duitse dichter en staatsman Johann Wolfgang Goethe recenseerde van deze "moralistische vertelling" de Duitse vertaling Die Vorzüge des alten Adels op 3 november 1772 in de Frankfurter Gelehrten Anzeigen.[60]

Bovendien heeft de Heer van Obdam & Cie Le Noble daarna bewerkt tot de opera buffa De Deugd is den Adel waerdig (Vertu vaut bien noblesse). Deze Compagnie bestond uit Jacob Jan van Wassenaer Obdam, een zoon van de componist Unico Wilhelm van Wassenaer Obdam, en de toneelspeelster en zangeres Rosette Bapiste, tevens minnares van Jacob.[61][62] Deze opera buffa werd op 2 maart 1769 in de Fransche Comedie in Den Haag opgevoerd, op muziek die wijlen vader Unico gecomponeerd zou kunnen hebben.[63][64][65]

Iconografie: portretten van Belle van Zuylen

Achttiende eeuw

Achttiende eeuw

Negentiende eeuw

Twintigste eeuw

Eenentwintigste eeuw

  • Fanny Kiezenberg: beeld, 2001.[93]
  • Irène Prinsen: tekeningen, 2005.[94]
  • Margot Verhoeven: schilderijen, 2010.[95]
  • Eveline van Duyl: beeld, 2011.[96]
  • Maarssense Kunstschilders: schilderijen, 2013.[97]
  • Milan Kovačević: tekening, 2014.[98]
  • Emo Verkerk: schilderijen, beeld, 2014.[99][100][101]
  • Eliane Gerrits: illustratie, 2016.[102]
  • Hisko Hulsing: illustratie, 2017.[103][104]
  • Karin Wichers: beeld, 2020. Belle van Zuylenring, ILFU.[105][106]
  • Héloïse Dorsan Rachet: illustratie, 2022.[107]

Gebaseerd op:

Van Zuylen en haar werk in romans, toneel, muziek en film

Chronologisch:

Romans

Toneel

Muziektheater

Film en televisie

Recensies (18e eeuw)

Slavernij en koloniale zaken

In 2021 publiceerde Caroline Drieënhuizen met medewerking van Marjet Douze in de bundel Slavernij en de stad Utrecht een artikel over de financiële, sociale en intellectuele verbanden van Belle van Zuylen met slavernij en koloniale zaken. Volgens Drieënhuizen en Douze schreef Van Zuylen drie romans waarin slavernij en koloniën voorkomen.[138] Ze stellen dat ze daarin slavernij niet veroordeelde, en dat ze zich ook in haar uitgebreide bewaard gebleven correspondentie van meer dan 2600 Franstalige brieven niet kritisch uitliet over slavernij.[139] Suzan van Dijk, Belle van Zuylen-expert en KNAW-onderzoeker, wijst echter op het tegendeel in Van Zuylens brieven en het vervolg van Trois Femmes in haar antwoord op dit artikel, dat ze 'te kort door de bocht' vindt.[140]

In 1778 erfde Van Zuylen van haar overleden vader een bedrag van ruim 160.000 gulden. Daar bleef na aftrek van de bruidsschat een kleine honderdduizend gulden van over. Een deel was belegd in koloniale zaken: haar waardepapieren (onroerend goed niet inbegrepen) hadden voor veertig procent betrekking op aandelen in de VOC en WIC en obligaties in plantages in Suriname, de Britse South Sea Company en in de eveneens Britse East India Compagny,[141] Uit notariële akten in het Utrechts Archief blijkt dat van haar koloniale aandelen binnen vijf jaar – in elk geval – bijna zeventig procent werd verkocht.[142]

Eerbewijzen

Vernoemingen

Genootschap Belle van Zuylen

Locaties en geplande toren

Postzegels

Prijzen

Wetenschap en literatuur

Overig

Literatuur

Chronologisch: