Na 1740 doen innovaties in de staal- en bestekindustrie de plaats Sheffield uitgroeien tot industriestad. Tot op heden is Sheffield gekend als het 'grootste dorp van Engeland'.
De verdwenen Paarlemoergang in het Deuvelshoekquartier, door Jacques Carabain eind negentiende eeuw in Brussel. In 1904 beschrijft Léopold Courouble de Zenne vanuit zijn tuin. Het is een nostalgische terugblik op zijn kindertijd, een terugblik op een betoverde tuin die vijftig meter lang aan de Zenne grenst. Langs de andere oever van de Zenne, die diep beneden langs de tuin stroomt kijkt de schrijver uit op huizen die hij bekijkt als 'een zwarte puinhoop, een ets van houten krotten op ontelbare pilaren, verrot, smerig, elkaar uit het lood stotend, en waarlangs de kleine raampjes met hun gebarsten en smerige ruiten in alle seizoenen in prachtige lompen pronkten.' 's Winters stromen brouwsels langzaam door de Zenne. Hun geurige nevels blijven hangen; de Zenne is een open riool. Courouble heeft het over zwaar, slibachtig water vol manden, stro, hoeden, gezwollen aas en ratten 'behaard als otters, rondzwemmend, hun vacht uiteen gespreid en drijvend, een lang kielzog makend.'[1]
Brussel, het Ooievaarsstraatje.
De Sint-Jakobsgang door Léon van Dievoet in 1939.

HOOFDSTUK VI. REVOLUTIETIJD, DEEL III

1789-1890

.

Hoofdstuk 6 bestaat uit drie delen. Het eerste deel focuste op de Franse Revolutie, deel 2 op de Belgische Revolutie, 1815-1830 en dit op de industriële.

.

DEEL III. INDUSTRIËLE REVOLUTIE: 1763-1890

De ervaring uit de periode van 1848 tot 1864 toont zonder twijfel dat coöperatieve arbeid, hoe excellent en nuttig ook, nooit de groei of de monopolies van het kapitaal kan stoppen, als ze zich beperkt tot een kleine kring van occasionele ondernemingen van private arbeiders.

.

Charles Dickens, Friedrich Engels en Alexis de Tocqueville zien Manchester als oermoeder: het is een industriële machinerie die de beschaving omzet in barbarij. Manchester en zijn soortgenoten schokken: viezigheid, gruwelesthetica, kabaal, sociale wantoestanden, stank... het lijstje is eindeloos. Niets doet de tijdgenoot nog denken aan de eeuwenoude stabiele stadstructuur. De Belgische industriële revolutie bij het begin van de negentiende eeuw volgt kort na de Engelse en is de eerste op het vasteland. Ze doet de eeuwenoude ambachten en de van recentere datum opgerichte manufacturen verdwijnen. De take off markeert de industrialisatie in Engeland vanaf 1763. In deze eerste fase (die in Engeland tot 1790 duurt) veranderen fabrieken pre-industriële-dorpen in kleine steden. Schoorstenen kenmerken de nieuwe economie en gaan het middeleeuwse stadsbeeld domineren zoals in Sheffield, Manchester en Gent. Op andere locaties duiken steden als uit het niets op zoals Le Grand-Hornu en Bois du Luc. Dit soort industriesteden zijn vrijwel uitsluitend te bekijken vanuit het perspectief van de fabriek, waar de ondernemer naast zijn fabriek woont - patriarchaal ondernemerschap heet dit - en instaat voor aanvaardbare werkplekken en nooit eerder geziene arbeiderswoningen. De mijnsite van Bois du Luc die sinds het einde van de zeventiende eeuw steenkool uit de ondergrond haalt, plaatst haar eerste stoommachine in 1779. Omstreeks de eeuwwisseling is het Samber- en Maasbekken de meest geïndustrialiseerde regio in Europa en start Lieven Bauwens in Gent met zijn door stoom aangedreven Spinning Jenny. In korte tijd krijgt de stad de bijnaam ‘het Manchester van het continent’ en dat is niet optimistisch bedoeld. Vanaf 1803 schakelt Engeland over op massaproductie en richten particuliere kapitaalbezitters zich op de anonieme wereldmarkt. In datzelfde jaar bezoekt Napoleon Bonaparte Lieven Bauwens’ katoenfabriek in het Kartuizerklooster bij het Fratersplein. Zo kenmerkt de negentiende eeuw zich als uitloper van de Verlichting: de overtuiging dat de samenleving maakbaar is, domineert. Techniek, wetenschappelijke vorderingen en onderzoek illustreren dat vooruitgangsgeloof, al blijven de verworvenheden voorbehouden voor een welstellende klasse. Naast de burgerij ontwikkelt zich het proletariaat als nieuwe klasse.

.

VOORBEREIDENDE FASE: 1763-1800

Professor W.W. Rostow geeft een persconferentie over zijn boek The World Economy.

.

Walt Whitman Rostow (1916-2003), een econoom aan het Massachusetts Institute of Technology faseert de geschiedenis in vijf stadia: (1) de traditionele maatschappij, (2) de voorbereidende fase, (3) de take off, (4) de ontplooiing tot maturiteit en (5) de fase van de massaconsumptie. Rostow, een raadgever van president Kennedy, gebruikt het jargon van de maanrace voor de economische, politieke en sociale geschiedenis waarbij de 'take off' de doorbraak of de lancering van de industriële revolutie aanduidt. De take off verschilt van land tot land: Groot-Brittanië: 1763-1803, België: 1801-1830, Frankrijk: 1830-1860, Verenigde Staten: 1845-1860, Duitsland (in de literatuur omschreven als het land dat te laat kwam): 1850-1875, Nederland: 1860-1890, Japan: 1875-1900, Rusland: 1890-1914.[2] De fasentheorie ontwikkelt hij tijdens de Koude Oorlog in zijn The Stages of Economic Growth: A Non-Communist Manifesto (1960). De subtitel suggereert dat de 'eerste wereld', Europa en de VS deze ontwikkeling in de derdewereldlanden diplomatiek of militair kunnen stimuleren. Na de "take-off" komt de welvaart ook daar als vanzelf. Zijn werk wijkt af van de centrum-periferie modellen zoals de wereld-systeemtheorie van Wallerstein. In 1763 of 1764 repareert en verbetert James Watt een Newcomen-stoommachine. In 1769 komt het patent en in 1774 begint hij samen met de ondernemer Matthew Boulton een bedrijf in Soho (bij Birmingham) dat stoommachines produceert. Het voordeel van stoommachines ten aanzien van water- en windmolens is, dat hun energie (uitgedrukt in paardenkracht!) overal en om het even wanneer te produceren is. Als Lieven Bauwens (1769–1822) uit de Gentse Waaistraat, waar zijn ouders een leerlooierij leiden, gaat op zijn zeventiende naar Groot-Brittannië om zich te bekwamen in het moderne leerlooien. Na zijn terugkeer in 1789 is de kwaliteit van zijn product zo hoog dat hij concurreert met de Engelsen en mag leveren aan het Franse leger. Omdat Groot-Brittannië de katoenmarkt monopoliseert met de spinmachine, de Mule Jenny (uit 1779) neemt hij het risico, om aan de vooravond van de negentiende eeuw tijdens 32 reizen allerlei machineonderdelen en gekwalificeerd personeel het continent in te smokkelen. Daarna bouwt hij in het Gentse Kartuizerklooster de machines. Naast het machineatelier komt een katoenspinnerij. Daar schakelt hij gevangenen, daklozen, werklozen en bedelaars als goedkope arbeidskracht in. Als burgemeester laat hij hen oppakken om in het 'correctiehuis' in de Rasphuisstraat voor hem te werken. De stad groeit uit tot een tweede Manchester. In 1805 koopt Bauwens de Norbertijnerabdij van Drongen waar hij het Gentse scenario herhaalt. Napoleon, een jaargenoot uit 1769 sleept Bauwens mee in zijn val. Bauwens gaat failliet in eind 1814, zeven maanden voor Waterloo. Napoleon overlijdt in 1821, Bauwens in 1822, respectievelijk 51 en 52 jaar.

.

DE EERSTE FASE: 1800-1848

.

Zoals vele anderen schildert Vincent van Gogh (1853-1890) de 'achterhuizen' eind negentiende eeuw. A. Loontjes beschrijft in zijn Geschiedenis van Kortrijk I. hoe hij het beluik ervaart. '...door een poort of een smal gangetje, soms niet meer dan 75 cm breed, dat naar een koertje leidt met scheeve, kleine huisjes, die nauwelijks recht blijven, en daar staan als oude paarden met ingevallen ruggen. Hier spelen en vechten havelooze kinderen, met besmeurde gezichtjes, die bij uw verschijnen, plots hun spel staken om u te bezien met groote ronde oogen van onder tot boven. De gordijntjes der kreupele woningen rondom het hobbelige koertje, worden door onzichtbare handen op zij geschoven en ge gevoelt u van alle zijden angstvallig beloerd. Het bezoek van een vreemde verwekt daar altijd eenig wantrouwen, ge staat daar als een indringer op vreemd gebied! Ga nu een der huisjes binnen! Hoe kunnen ze daar in leven blijven? En welke miraculeuze behendigheid is er in geslaagd al dat verschillend gerief op zoo’n kleine ruimte te schikken! Boven uw hoofd, in ’t lage gebarsten plafond, een valdeur of slechts een donkere peilloze opening. Tegen den muur staat een ladder geplakt. Die zal men ’s avonds schraag in de opening plaatsen om naar boven te klauteren. Naar boven… Is daar wel een boven? Ga er maar eens op, Mijnheer!... En daarvoor betalen wij 150 fr. Te maande! … Wilt ge eens het boekje zien?'
De Sint-Rochusgang in Brussel (aquarel van Jacques Carabain, 1894)
Cité Delacroix in Gent.
rightAquarel van Jacques Carabain, De koer van de Regenbooggang.
Aquarel van Jacques Carabain: Maagdenpalmgang en Hellegang in de Kandersteen.
Jacques Carabain, Quartier du Deuvelshoek, couloir nord de l'impasse de la Perle d'Amour.
Dure machines, goedkope werkplekken

De industrialisatie wordt mee mogelijk dankzij de goedkope werkplekken waar de industriëlen beroep op doen: de leegstaande klerikale infrastructuur. Kerken en kloosters staan sinds de Franse Revolutie leeg. De geestelijkheid is er in het beste geval verdreven. Doorgaans draaide het uit op verkrachting en plundering, moord en doodslag. Vanwege die religieuze intolerantie schenkt de kerk aanvankelijk weinig aandacht aan de slachtoffers van de industrialisatie, ze heeft het al moeilijk genoeg om aan zichzelf te denken. De priesters en kloosterlingen zijn gedecimeerd en zijn tot 1801 voorwerp van strenge vervolgingen. Deze getuigenis illustreert hoe moeilijk de geestelijkheid het heeft na de Franse Revolutie. In de jaren 1860 zoekt een oude zuster Elisabeth, die niet meer voor zichzelf kan zorgen onderdak bij de zusters Verrue in Kortrijk. In haar jonge jaren maakte ze de Franse furie mee en op haar oude dag vertelt ze er geregeld over. Het verhaal fascineerde zuster Barbara in die mate dat ze het in haar dagboek noteerde. Het verhaal gaat over de beloken of de geheime tijd van 1796 tot 1801 waarin de geestelijken onderduiken, omdat de Franse bezetter eist dat ze trouw zweren aan de Republiek. Geestelijken die weigerden vreesden voor hun leven. Zuster Elisabeth, geboren in Moorsele op 18 maart 1772, trad op haar eenentwintigste in het Kortrijkse klooster van Sion. Dat was op 26 mei 1793, en onder Frans bestuur profeste ze op 5 juli 1796. In datzelfde jaar verdrijven de republikeinen de kloosterzusters van Sion. Eerst leiden ze een novice naar de kapel en laten haar voor het tabernakel knielen. Onder het scanderen van de leuze ‘vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ klieven ze haar hoofd. Daarna rooft de bende alle goederen zoals in alle kloosters en sluiten ze het. ‘De verdreven zusters doolden alhier en aldaar, stierven de een na de nadere en zuster Elisabeth bleef gansch alleen van hare gemeente over.’[3]

.

Als het ergste na de eeuwwisseling achter de rug is, wijzigt de kerk haar houding ten aanzien van het pauperisme niet. Het is alsof de industrialisatie aan de kerk voorbij gaat. In 1806 verwoordt de bisschop van het zich industrialiserende Gent, monseigneur Fallot de Beaumont het als volgt: ‘De goederen van de aarde zijn ongelijk verdeeld, sommigen leven in armoede, anderen in weelde, zo heeft de Voorzienigheid het gewild en het is een van de tastbaarste bewijzen van de Goedheid en de Wijsheid Gods; het is de sterkste band van de maatschappij.’[4] Die infrastructuur is bovendien permanent te gebruiken nu de gasverlichting het werken in twee of drie ploegen mogelijk maakt. Londen heeft gas in 1812, Parijs in 1815 en Gent voor 1830.

.

Wachten op de trein

In deze vroeg industriële fase is er geen sprake van pendelarbeid: de eerste treinen rijden in België vanaf 1835. Ofwel vestigen fabrieken zich dicht bij een steenkoolmijn en wordt er bij die fabriek een compleet nieuw stadje uit de grond gestampt zoals Le Grand-Hornu in 1810 of in Bois-du-Luc in 1838. Ofwel vestigen fabrieken vestigen zich in de oude, middeleeuwse stad: kapitalisten bouwen vervallen kloosters en nutteloze burchten zoals het Gentse Gravensteen om tot primitieve fabrieken. Die trekken landjongens en –meisjes aan die een onderkomen zoeken in die stad. Immers, ook op het platteland is er een ongezien crisis: tussen 1840 en 1850 is in Oost-Vlaanderen één op vier behoeftig, in West-Vlaanderen leeft in deze periode 1 op 2 van de openbare onderstand.

Velen trekken naar de stad waar hun huisvesting (het sanitaire of hygiënische probleem) en hun disciplinering (ordehandhaving en het leven volgens de regelmaat van de klok) twee problemen zijn waarmee de vroeg industriële stad zich geconfronteerd ziet. Neem nu Londen. De bevolking verdubbelt er in de halve eeuw tussen 1800 en 1850. De woonruimte doet dat niet. Terwijl de rijken verhuizen naar de zich ontwikkelende buitenwijken aan de stadsrand slopen projectontwikkelaars de armoedige woningen die plaats maken voor handelspanden en spoorlijnen. Deze openbare werken worden steevast "verbeteringen" genoemd, maar ze leveren weinig verbeteringen op, behalve voor de investeerder. Armen en arbeidersklasse verhuizen naar de wijken rond de Londense historische City zoals Whitechapel, Clerkenwell en Holborn in West End die geleidelijk aan ook overbevolkt, vuil en duur worden. Het proces zorgde voor meer 'vuile steegjes, groezelige hoven en smerige holen' in plaats van ze te vernietigen.

.

Als de oude herenhuizen de overbevolking niet meer dragen, geeft de Vlaamse stad zich over aan de bouw van gangetjes, forten of beluiken. Op basis van de volkstelling van 1829 - een jaar voor de Belgische opstand - en andere schattingen telt Brussel in het revolutiejaar 100.000 tot 110.000 inwoners. Dat zijn er zo'n 20.000 tot 35.000 of 20% tot 35% meer dan ten tijde van de slag bij Waterloo.[5] In ongeveer dezelfde tijdspanne verzesvoudigt het jenevergebruik, het huizenaantal daarentegen stijgt echter nauwelijks. In de armere wijken is de bevolkingsdichtheid dermate hoog dat er gemiddeld elf mensen onder één dak leven zonder dat ze elkaar kennen. De Anderlechtsestraat worstelt met de grootste miserie van de stad, het komt de stadsontwikkeling niet ten goede. Als de revolutie van 1830 uitbreekt heeft de burgerij het over 'het canaille'. Gent telt op dat moment 16.000 arbeiders en, net zoals in Brussel, bij de revolutie van 1848 omschrijft men hun wijken als ‘stadskankers’. Intussen houden de patroons de lonen onder het bestaansminimum omdat de kleine man op de liefdadigheid beroep kan doen. Zelforganisatie van het proletariaat wordt niet toegestaan. Heren van stand beheren de bijstandskas en kunnen zo hun invloed laten gelden op wie niet beantwoordt aan de normen van de patroon. Dit wordt omgezet in wetten en besluiten. Een besluit van de stad Gent: “iedere vereniging van werklieden of gezellen van een zelfde bedrijf welke zich zouden veroorloven onder voorwendselen een beurs te vormen om in de behoeften der zieke werklieden te voorzien, of om ze te voorkomen, zal volgens de politiereglementen vervolgd worden.”

.

Beluikspeculatie

In Brussel spreken de Franstaligen over ‘impasses’ of een 'quartier', de Antwerpenaars hebben het over ‘gangen’ en in Brugge en Mechelen spreekt men van ‘fortjes’. In Kortrijk is de term ‘beluik’ gangbaar. Het maakt niet uit, elke term is een eufemisme voor de systematische bouw van bakstenen krotten-, getto- en sloppenwijken zonder elementair comfort. Stedelijke binnenplaatsen en –tuinen, braakliggende terreinen, eigendommen van de oude stedelijke elite, raken snel volgebouwd tot sombere doolhoven, labyrintische gangen waarbij het uitkijken is voor plassen en modderpoelen, waar ondervoede kinderen met holle ogen de voorbijganger aankijken, met houten planken afgesloten van de betere stadsdelen. De crisis op het platteland, het aanzuigeffect van de stad en zijn fabrieken en het gebrekkige spoorwegennet leidt in de jaren veertig tot een massale plattelandsuittocht die de proportie aanneemt van een volksverhuizing. De ontredderde en ongeschoolde mensenmassa zwerft weg van het platteland om te ontsnappen aan de hongerdood. Aanvankelijk zoeken ze kleinere steden met een landelijk karakter (Roeselare, Torhout, Izegem, Lichtervelde…). Als daar de nood ook toeslaat, verhuizen ze naar industriecentra zoals Gent, Aalst, Antwerpen, Brussel. De sociale omstandigheden in de Brusselse volksbuurten, voornamelijk in de lager gelegen stadsdelen, in een doolhof van stegen en straatjes wonen wasvrouwen, venters, kantwerksters, dagloners en arbeiders met een altijd boven hun hoofd hangende werkloosheid. De volkstelling van 1829 leert dat er op dat moment 100.000 mensen in Brussel wonen, een stijging van 20.000 mensen in nauwelijks twaalf jaar tijd. Hygiëne is een onbekend begrip in de Anderlechtsestraat. De genoemde steden kunnen de massa slechts ten dele huisvesten en doet welgestelden lucratief speculeren in beluiken. De foto’s zijn zeldzaam maar alle foto’s tonen de wanhoop. In de beluiken leunen kleine huizen tegen elkaar aan, er is een gebrek aan sanitair en ondergrondse riolen zijn afwezig. Boven het open riool, een lage goot in het midden van de weeg, meer is het niet, hangt steevast kledij te drogen, ernaast staat een wastobbe. Doorgaans komen alle bewoners de fotograaf aanstaren, voor zijn stukje toptechnologie dat hen zal vereeuwigen. Hun foto zullen ze wellicht nooit hebben gezien. Van het beluikexterieur zijn foto’s een zeldzaamheid, foto's van het interieur zijn gewoonweg rariteiten. Dat hoeft nauwelijks te verwonderen. De negentiende eeuw legt meer nadruk op privacy dan om het even welke eeuw tot dan toe. Soms beschrijven tijdgenoten of historici dergelijke interieurs, daar moeten we het dan mee doen, zoals met deze getuigenis uit Kortrijk.

.

Veertien kubiek

In 1850 berekent de Antwerpse stadsarchitect Bourla hoeveel plaats een mens (lees: het gepeupel) nodig heeft: veertien kubiek, dat is een ruimte van twee meter hoog, met een grondoppervlak van twee op 3,5. Een caravan is groter. Karel van Isacker: ‘binnen zitten de mensen opgepakt in de verwaarlozing van de spullenrommel, elk beschikkend over twee of drie kubiek.’ In 1866 woont twintig procent van de Brusselaars in dit soort dodelijke opeenhopingen. Brussel telt dan bijna 400 gangen volgepropt met koterijen met zicht op een koertje. Daarna neemt hun aantal geleidelijk aan af. Een stad als Kortrijk telt aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog zeshonderd beluikwoningen.

.

De vrek

Voor de ‘vrekkige’ middenklasse is het beluik een uitstekende belegging, voor de landverhuizers is het een magneet die hen handen vol geld kost. Terreinen die voorheen niet renderen, brengen nu geld in de lade van een klasse die stilaan de betere wijken opzoekt of de vervuilde stad definitief verlaat. In Engeland bouwen kapitalisten de industriesteden vol. Beluiken reiken tot zeven verdiepingen hoog: zonlicht is er een schaars goed en de hygiëne onbestaande. Hygiëne, zo schrijft Johan Op de Beeck was 'een luxe die men niet kon betalen, maar meestal niet eens kende.'[6] En mochten de toenmalige architecten het hebben gekund: ze bouwden nog hoger. Maar hun constructies lieten dat gewoonweg niet toe. De Belgische wet van 1 februari 1844 leerde van de Engelse toestanden dat de hoogbouw onwenselijk is. Die wet bepaalde dat beluiken er enkel met overheidstoestemming komen (dat bleek een farce) en onder politiecontrole staan (en die bleek nutteloos). De doorgaans kleinburgerlijke beluikeigenaars zijn vergelijkbaar met de huidige huisjesmelkers. De tegenwoordige getuigenissen van Hans Van de Kendelaere zijn vergelijkbaar met die van Rina Lis indertijd.

.

Eén enkel pissijn, zoals dat steeds het geval is geweest, volstaat ruimschoots voor de behoeften van dertien gezinnen. De ervaring heeft mij geleerd dat met de pissijnen ook het aantal ongezonde en vieze plaatsen toeneemt en die dient men in het belang van de openbare gezondheid zoveel mogelijk te vermijden.

— De eigenares van een beluik in de 3de wijk met 13 woningen en 80 huurders, Wildiers D.H. Lawrence]]

Na de revolutie van 1848 breekt een tweede fase in de Industriële Revolutie aan. De tol die de steden betalen voor hun verkrotting is groot (epidemische ziektes, kleine criminaliteit, pauperisme) en komen de industrialisatie niet altijd ten goede. De verkrotting lijkt enkel op te lossen met drastische ingrepen: het saneren van de beluiken is vaak zinloos en de oude volkswijken zijn de projectontwikkelaars vaak een doorn in het oog. In Parijs zet baron Haussmann de trend in. Infrastructuurwerken maken een einde aan het amalgaam van steegjes en koertjes, huizen en woonblokken die er al van hun eerste dag bouwvallig bij stonden. In de plaats komt een assenstelsel van boulevards die uitmonden op de Arc de Triomphe. Die boulevards zijn het toonbeeld van efficiëntie: rechte, brede lanen met een voetpad en een bomenrij (ecologische functie), goed te overschouwen, te bewaken en in te sluiten door de politiediensten (militaire functie), doeltreffend in hun transport (economische functie). Onder de boulevard: een scheiding tussen afvalwater en proper water. Fonteinen en marktpompen zijn passé: een rioleringssysteem doet denken aan de cloaca maxima uit Rome en de waterleiding brengt water tot in de huizen. Niet via een aquaduct, maar via een ondergronds pompsysteem. Niet alleen het keukenpersoneel profiteert van deze vinding, het doet ook een nieuwe ruimte ontstaan die voorheen ondenkbaar was: de badkamer mét WC! Het ‘water closet’ is zo revolutionair dat appartementen blijven leegstaan: mensen begrijpen het niet dat men zijn gevoeg in huis doet. Dat doe je op de koer, op het gemak of in het kotje. Niet in huis: onhygiënisch. De mentaliteit is er niet rijp voor. En toch zullen andere steden volgen. Brussel bijvoorbeeld. Waar de volkswijk de Marolle is, bouwt Poelaert het Justitiepaleis, een grotesk toonbeeld van een klassenjustitie. De volksmensen die hier eeuwenlang woonden kunnen ophoepelen en vinden beneden de heuvel een nieuwe stek, rond het Vossenplein. Waar nu het centraal station is, was er ooit een gelijkaardige volkswijk. Alleen een metalen sculptuur brengt die nu nog in herinnering. Het spoor bracht verlossing in de stadskankers: de pendelarbeid bracht het proletariaat ’s avonds terug naar het dorp waar het thuishoorde: onder de hoede van de geestelijkheid.

.

Verder uitschrijven: Stadsparken markten: eiermarkt (Brugge), melkmarkt (Antwerpen), De stad ontwikkelt zich als een machine: De passage, het grootwarenhuis, de bazar, de talloze cafés, de hoerenbuurt Robert Owen (1771-1858), sticht coöperaties, dorpen met gemeenschapsbezit als kern. Charles Fourier (1772-1837), ijvert voor Phalanstères, communes. Louis Blanc (1811-1882), ijvert voor ateliers sociaux Joseph Proudon (1809-1865), coöperatieven. Marx schrijft dat de periode 1848-1864 aantoont dat coöperatieven de ellende van de massa niet kunnen verlichten noch het monopolie van het kapitaal kunnen stoppen. Daarvoor is de kring van coöperatieven te klein. Daarom juichen dat edelieden, filantropen en economisten de coöperatie toe. Zolang die geen nationale noch politieke dimensie heeft, zijn de initiatieven gedoemd tot mislukking. Alleen politieke macht kan de arbeidersklasse vooruit helpen. In 1887 herhaalt de socialist Louis Bertrand deze gedachte, twee jaar nadat hij aan de doopfont stond van de BWP op de Brusselse grote markt, in café De Zwaan, waar Marx zijn laatste Belgische oudejaar in 1847 had gevierd. Zie verder: LUDO DE WITTE, Als de laatste boom... p. 158.

.

.

Dit soort klassen bereidt jongeren voor op hun rol in de industriële/gemilitariseerde samenleving. Een zekere Andrew Ure, geciteerd in EP Thompsons The Making of the English Working Class, schrijft in 1835 dat het 'nagenoeg onbegonnen werk is om mensen na de puberteit te vormen tot bruikbaar fabriekspersoneel -ongeacht ze boerenwerk hadden uitgevoerd of een ambacht uitoefenden.'[7] De eerste mijnbazen, de vroege eigenaars van fabrieken en spinnerijen ontdekken dat arbeiders te disciplineren zijn, en dat dit een slok op de borrel kan schelen. Dit kon via intimidatie, propaganda, dwang, loon, het trucksysteem, het stichten van gemeenten (zoals in Le Grand Hornu, Bois du Luc of in de stadjes die Thonet sticht). Het meest efficiënte systeem blijkt op lange termijn het onderwijs. Het zal aan het einde van de negentiende eeuw leiden tot een onderwijs dat zich op het fabrieksmodel ent. Het expliciete leerplan bestaat uit lezen (met speloefeningen als dril) en wiskundetafels (dril), wat aardrijkskunde en geschiedenis (als ideologie ter motivatie van de natie). 'Daaronder evenwel ging een onzichtbaar "impliciet leerplan" schuil' schrijft Alvin Toffler. Het bestaat in de meeste geïndustrialiseerde nog. Herhaling van dezelfde handelingen, nauwgezetheid, gehoorzaamheid en geheugtraining zijn belangrijker dan nadenken. Het fabriekswerk eist stipte arbeiders (vooral bij de lopende-band) die zonder morren de orders opvolgen. En het vereist arbeiders die bereid en in staat zijn in de fabriekshal of op kantoor steeds opnieuw dezelfde 'gruwelijk monotone arbeid' doen.[8] Kinderen gaan steeds jonger naar school, de leerplicht doet zijn intrede en het schooljaar verlengt almaar. Maar het onderwijs is ook een humaniserende stap vooruit. In 1829 verklaart een groep handwerklieden en arbeiders: 'Na het leven zelf en vrijheid, beschouwen wij onderwijs als de grootste zegen voor de mensheid.' En toch, de scholen maken elke generatie jongeren tot kneedbare, 'geprogrammeerde' arbeiderslegioenen die de elektromechanische technologie en de lopende band verlangen. Alles bij elkaar vormen het gezin en de school een systeem dat de jeugd voorbereidt op haar rol in de industriële maatschappij. En wanneer deze jongeren tegen dit soort systemen protesteren (denk aan de klimaatspijbelaars) dat treedt een mechanisme in werking waarbij rapporten, leerkrachten en andere specialisten op de proppen komen met het 'dalende niveau' van het onderwijs.
Boulevard du Temple gefotografeerd door Daguerre, die in de negentiende eeuw de Boulevard du Crime wordt genoemd was allerminst onveilig. Elke avond dagen er 20.000 mensen op voor het rijke uitgaansleven en de vele misdaadmelodrama's die zich elke nacht in de theaters afspelen. Vrijwel alle theaters gingen onder de sloophamer van Baron Haussmann in 1862. Dit is het jaar 1838 of 1839, we weten het niet zeker. Louis Jacques Mandé Daguerre schenkt deze foto in een drieluik aan koning Lodewijk I van Beieren die het een tijdje in een museum onderbrengt. Wat op het middenpaneel staat weten we niet. De twee buitenpanelen zijn nagenoeg identieke illustraties van deze boulevard. Deze foto is 's morgens gefotografeerd, de andere 's middags. Op de middagfoto staan geen mensen en dat in het centrum van Parijs. Dat heeft te maken met de lange belichtingstijd van ongeveer vijf minuten. De foto die we hier zien is de meeste bekende foto van de twee, omdat hier de allereerste mens gefotografeerd is. Het enige personage op de foto is de schoenenpoetser en zijn klant die beiden onbewegelijk genoeg waren om hun silhouet achter te laten. In 1936 werden de twee foto's ontdekt in het depot van het museum waar het een tijdje heeft gehangen.
Het Pandreitje in Brugge, van de voormalige gevangenis zijn slechts nog de contouren zichtbaar.

.

Tweede helft jaren dertig

1836

De pijl wijst de oculus aan, de Brusselse meridiaanlijn is op de voorgrond van de Sint-Goedelekathedraat te zien

.

.

.

.

.

.

.

1837

.

.

.

.

1838

Zonsondergang bij Flint Castle in Wales van William Turner uit 1838.

.

.

.

.

.

.

1839

.

.

.

'Een smeriger en ellendiger oord had hij nog 
nooit gezien. Het was een heel smalle en mod-
derige straat, en de lucht was doortrokken van
kwalijke geuren. er waren heel wat winkeltjes,
maar al wat ze in voorraad leken te hebben, wa-
ren hopen kinderen, die zelfs op dat uur van de
avond de deuren in en uit krioelden of binnens-
huis krijsten. De enige zaken die leken te gedijen
in die poel van verderf, waren de kroegen waarin
Ieren van het laagste allooi uit alle macht herrie
zaten te maken. Aan de overdekte stegen en bin-
nenplaatsen die zich hier en daar van de hoofd-
straat afsplitsten, lagen kluitjes huizen waar
dronken mannen en vrouwen zich letterlijk in
het vuil wentelden.'

Uit: De avonturen van Oliver Twist. 

.

.

Kijken

.

.

Jaren veertig in de negentiende eeuw

.

Een spook waart door Europa - het spook van het communisme. Alle machten van het oude Europa hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden, de paus en de tsaar, Metternich en Guizot, Franse radicalen en Duitse politiemannen.

Een trein steekt op volle snelheid de Theems over. Mist, regen en rook hangen rond de zes jaar jonge 'Maidenhead Railway Bridge' van Isambard Kingdom Brunel. Turner ging aan het einde van zijn leven experimenteel schilderen. Het is de voorbode van het impressionisme.
Vroegst bekende daguerreotypie uit Suriname. Het jaartal is 1846. Afgebeeld zijn de ouders van de Nederlandse Minister Abraham George Ellis (1846-1916).
Adolph von Menzel schildert in 1847 de treinverbinding tussen Berlijn en Potsdam. Het werk doet denken aan dat William Turner enkele jaren eerder schilderde: Rain, Steam and Speed.

.

1840

.

.

Gemiddelde levensverwachting in 1840
Adel & Geestelijkheid Handelaars & Boeren Fabrieksarbeiders
Leeds 45 jaar 27 jaar 19 jaar
Manchester 38 jaar 20 jaar 17 jaar
Liverpool 35 jaar 22 jaar 15 jaar
Platteland 51 jaar 45 jaar 35 jaar

.

1841

.

.

.

.

.

.

.

.

.

1842

.

.

.

1843

Oprichtingsaandeel van de Antwerpse zoo, juli 1843.

De spoorwegen rekenen af met de ruimte, en daarmee rest ons enkel nog de tijd. [...] Denkt u zich eens in wat het betekent wanneer de spoorlijnen naar België en Duitsland worden doorgetrokken en met de rails aldaar worden verbonden! [...] Ik kan de Duitse lindebomen al ruiken; de golven van de Noordzee klotsen bij mij voor de deur.

Heinrich Heine in 1843

.

.

.

.

.

.

.

.


1844

.

.

.

.

VERDER LEZEN IN NAVOLGING OVER DE LESSEN OVER HET PANOPTICON: AURELIE AUTENNE & MICHELE KREUTZ. Penitentiair erfgoed. De cellengevangenissen van Sint-Gillis en Vorst, in: Erfgoed Brussel, nr. 10, Lente 2014, p. 92-107.

.

1845

Tussen 1845 en 1857 sluit Brugge zijn stadspoorten en houdt zo de rondzwervende bedelaars en hun benden uit de stad. Ze overvallen bakkers en in Brussel zijn de gendarmerie en het leger paraat om mensen te repatriëren naar hun Oost- of West-Vlaamse provincie. Joseph Stevens (1819-1892) schildert in 1848 het fresco Brussel 's morgens. Een roedel uitgemergelde honden en daklozen zien er het eerste zonlicht, net waar een eeuw later de Europese spiegeltorens verrijzen.

.

.

.

.

.


Angst voor het proletariaat

.

Op 7 februari 1845 richt een vluchteling met de naam Karl Marx -net uit Frankrijk gebannen- een verzoek aan koning Leopold I van België. Het kleine jonge België, nauwelijks vijftien jaar oud, was een eiland van vorstelijke welwillendheid in een zee van onderdrukkende monarchieën, aldus Mary Gabriel in haar 'Liefde en kapitaal'.[13]

.

“Sire, Ondergetekende, Charles Marx, doctor in de filosofie, 26 jaar oud, herkomstig van Trier in het koninkrijk Pruisen, wenst zich met zijn vrouw en kind in het grondgebied van Uwe Majesteit te vestigen, en neemt daarom eerbiedig de vrijheid U te smeken hem goedgunstig de toelating te willen verlenen om zijn domicilie in België te vestigen.”

Geen politiek
Karl Marx schrijf de vorst twee brieven en belooft op zijn erewoord geen politiek werk te publiceren. België met zijn meest liberale grondwet ter wereld ontvangt Marx niet zomaar. De administrateur generaal van de staatsveiligheid, baron Alexis Hody houdt hem nauwlettend in het oog.[14] De autoriteiten in België zijn dankzij de Fransen op de hoogte van deze Pruisische agitator. Van de Parijse politie ontvangt de burgemeester van Brussel een brief: "Mocht u ter kennis komen dat hij zijn woord heeft gebroken en enige handeling onderneemt die schadelijk is voor de Pruisische regering, onze buur en bondgenoot, dan verzoek ik u mij dit onverwijld te melden."[15]

Wel politiek
De verdachtmaking was terecht. Drie jaar later werkt Marx samen met Friedrich Engels het meest revolutionaire geschrift van de negentiende eeuw af. Het manuscript zal bekend worden als het Communistisch manifest. Bij de publicatie is er in de geboortestreek van Marx geen sprake van industrialisatie. Beiden bestuderen de pijnlijke transformatie van agrarische naar industriële samenleving vanuit een buitenwijk van de Belgische hoofdstad en sturen hun document in januari 1848 naar Londen, de industriële symboolstad bij uitstek. Ze hebben lang nagedacht over hun openingszin. Ze klinkt spannend, en ze ademt de sfeer van Mary Shelley’s Frankenstein.[16] “Een spook waart door Europa – het spook van het communisme.” Engels en Marx verzenden geen roman, maar een handgeschreven manifest. Het pamflet is bedoeld als programma voor een arbeiderspartij en bereikt in het begin van het crisis- en revolutiejaar 1848 een petieterig drukkerijtje in Liverpool Street. Voor de eerste oplage vol zetfouten – net zoals de eerste druk van dit manifest van de angst trouwens - volstaan duizend exemplaren. Het clandestiene document zal zich als revolutionaire geloofsbrief door Europa verspreiden. Het is de teneur van de eeuw. Of om het met Marx' en Engels' slotwoorden van het manifest te zeggen: "Dat de heersende klassen sidderen voor een communistische revolutie! De proletariërs hebben daarbij niets te verliezen dan hun ketenen. Zij hebben een wereld te winnen. Proletariërs aller landen, verenigt U!"

.

1846

.

.

.

.

.

.

1847

.

.

.

1848

De Franse dichter, historicus en politicus Alphonse de Lamartine (1790-1869) spreekt de woelige massa toe bij het Parijse stadhuis. Op dit doek van achttien vierkante meter toont Philippoteaux de gebeurtenissen van 25 februari 1848. Lamartine staat op een fauteuil. Om hem heen de voorlopige regeringsleden, waaronder Louis Blanc. Boven hen hangen kruitdampen, de geur van bloed is aanwezig. De gevechten zijn voorlopig zo goed als afgelopen, de chaos is er nog: een stervend paard, een gewonde op een branquart, een artilleriestuk, mondingsvuur op de achtergrond... Een doos draagt het opschrift 'Collecte voor de gewonden'. De massa beseft welk offer de strijders brachten. Bij een berg geplunderde spullen is het lijk van een metselaar neergeworpen. Zijn kameraden schoten hem neer omdat hij tijdens de gevechten plunderde. Op zijn borst is te lezen 'Dood aan dieven'. Links van de dief brengen anderen brengen goud en zilver in 'veiligheid'. Op een wit paard rijdt 'Marie van Lille' allegorisch aan met een rode vlag. Lamartine kijkt haar aan en weigert. Hij draagt een driekleur. Tussen de vele rangen en standen is er weinig eensgezindheid. Welke weg moet het na de revolutie uit? Op de achtergrond wappert een vlag die de afschaffing van de doodstraf bepleit. Lamartine is minister van Buitenlandse Zaken van 24 februari tot 11 mei. In mei onderdrukt hij de nieuwe onlusten, in juni lukt het hem niet meer.[17] Onder het tafereel komt een jongen aangelopen met een gevallen zilveren lepel. Het is de trommelslager Pierre, die de troepen met zijn trommel in charge bracht bij de verovering van Château d'Eau op de regeringstroepen. Jonge mensen zijn deelachtig en aanwezig tijdens de revolte. De scène doet denken aan de ochtend van 26 juni een seizoen later, beschreven na een hachelijke nacht door de Russische schrijver Alexander Herzen en de journalist P.V. Annenkov waarbij erg jonge mannen zich op het strijdtoneel wagen. De schrijver en de journalist luisteren naar de toespraak van een zeventienjarige jongen en zijn halfdronken makkers op de Place de la Concorde tot een kleine menigte van voddenrapers, huisbewaarders en bleke en stille bezemvrouwen. 'Zij hebben dapper gevochten' roept hij, 'wij hebben het ze betaald gezet, voor onze kameraden!' De jongen is er fier op dat hij vijf of zes van zijn vijanden met zijn bajonet heeft gestoken 'zo diep als-ie ging.' Als hij deze woorden spreekt, neemt hij de houding aan van een geharde crimineel, al dan niet wetende dat het toedoen hem veranderde in een moordenaar. De Parijse strijd verhardt dus in de zomer van 1848. Eind juni nemen ongeveer veertigduizend vrouwen en mannen de wapens op tegen de regering. Die slaat dubbelhard terug met 80.000 troepen met aan hun hoofd de even kersverse als ervaren minister van oorlog Louis-Eugène Cavaignac. Die verdiende zijn sporen in Algerije waar hij de uitroeiingstechnieken en -tactieken van de Fransen leert kennen om de inheemse bevolking onder de duim te houden en desnoods te vernietigen. Hun aanvallen noemen ze razzia’s, hun techniek is die van de verschroeide aarde. Cavaignac is een ‘enfumade’-pionier. Weerloze bevolkingsgroepen die in grotten schuilen, rookt hij uit. Als de revolutie in 1848 toeslaat, is de top van het Franse leger ervaren in de oorlogsvoering van het koloniale type. In juni krijgt Cavaignac vrij spel om de opstanden neer te slaan. Hij pakt de zaak in Parijs militair aan, zonder onderhandeling, zonder nuance. De geest van de Algerijnse oorlogvoering en de koloniale methoden vinden hun weg naar één van de befaamdste steden op het continent, dat erkennen zowel de critici als de medestanders van Cavaignac. En propaganda is hen niet vreemd. Zo prikken de revolutionairen een kind op een piek om de scherpschutters van het leger af te leiden. Het leger dicht de opstandelingen gewiekst gruweldaden, martelingen en verminkingen toe, vergelijkbaar met de Algerijnse berichten. Het Algerijnse beschavingsoffensief passen ze nu toe op het barbaarse proletariaat. Victor Hugo zit middenin de gevechten en leidt stormaanvallen op barricades van de opstandelingen. Aan zijn maîtresse Juliette Drouet beschrijft hij hoe hij onder hevig vuur ligt. Hij is nu veilig. De catastrofale taferelen die hij de laatste veertig uur onder de ogen kreeg, noemt hij onvergetelijk. Langs beide kanten laten duizenden het leven, de ziekenhuizen herbergen 2.500 gewonden – van wie elders hulp zoekt om de gevangenis of de standrechtelijke executie te vermijden zijn geen cijfers. Twaalfduizend mensen krijgen na hun arrestatie te horen dat ze hun lot een deportatie is naar Algerije, een straf die zich zal beperken tot een harde kern van 468 mannen.[18]
Het Belgisch legioen probeert in de nasleep van de februarirevolutie vanuit Parijs de Belgische monarchie omver te werpen, en België te annexeren. Hun invasie werd op 29 maart afgeslagen aan de grens bij Risquons-tout.
Willem II volgde zijn vader in 1840 op en liet diens aspiratie om de Zuidelijke Nederlanden opnieuw bij zijn koninkrijk te voegen, niet varen. Hij overlijdt in 1849. Portret door Nicaise de Keyser.
Friedrich Engels in 1891 (1820-1895) was een Duits industrieel en de zoon van een succesvolle Duitse textielbaron, sociaal wetenschapper en auteur. In 1845 publiceerde hij De Toestand van de Arbeidersklasse in Engeland en in 1848 was hij mede-auteur van Het Communistisch Manifest (met Karl Marx). Later steunde hij Marx om Het Kapitaal te schrijven. Na Marx' dood bewerkte hij het tweede en derde deel. Zijn vader zond Friedrich naar Engeland om diens katoenfabriek in Manchester te runnen. Gechoqueerd door de armoede schreef hij de ‘Toestand van de arbeidersklasse in Engeland in 1844’. Tijdens een ontmoeting met Karl Marx kwam hij erachter dat beiden dezelfde ideeën hebben over kapitalisme. In juli 1845 neemt Engels Marx mee naar het Engeland van Mary Burns en haar zus Lizzie. Die brengen hem in contact met de Chartisten. Terug in Brussel, richten Engels en Marx in januari 1846 het ‘Communistische Correspondentie-Comité’ op om socialistische leiders te verenigen.

.

Van oudsher beamen zowel marxistische als niet-marxistische historici dat 1848 een overgang vormt, of zelfs een breuk, tussen een primitieve periode, een periode van de 'voorlopers', en een tweede periode waarin het socialisme op een nieuwe basis van start gaat, hoewel het belangrijke elementen uit de eerste periode vasthoudt en omvormt. Wat vanuit dit gezichtspunt als belangrijk verschijnt, is het feit dat socialistische systemen of socialistische ideeën voor 1848 geformuleerd werden, vooral in de vorm van 'utopische' systemen - een kwalificatie die reeds werd gegeven door tijdgenoten en die ook werd gebruikt door Marx en Engels in hun Communistisch Manifest in 1848.

Revolutie tot in Hongarije. Mihály Zichy toont hoe Sándor Petőfi het Nemzeti dal voorleest aan het volk op 15 maart 1848.
Het Communistisch Manifest, manuscript, 1848. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, één van de grootste onderzoeks- en documentatiecentra ter wereld voor de arbeidersbeweging, bewaart het handschrift.

.

.

.

.

♥ BEELDFRAGMENT OVER HET PRILLE ONTSTAAN VAN DE VAKBONDEN EN DE MAATSCHAPPIJEN VAN ONDERLINGE BIJSTAND (10 Min.).

.


De februarirevolutie van 1848

.

De liberale, conservatieve burgerij vindt armenzorg en barmhartigheid nefast: het zet de armen niet aan tot werken maar tot ledigheid is de redenering. De oorzaak van het pauperisme en de armoede leggen ze bij hun zedeloosheid, hun luiheid, hun egoïsme, hun drankzucht en hun gebrek aan spaarzaamheid. Tot de situatie niet langer houdbaar is. 'De wind van de opstand waait, de storm verschijnt aan de horizon' schrijft Alexis de Tocqueville aan de vooravond van de 1848. En hij vervolgt: 'Ik krijg te horen dat er geen gevaar is omdat er geen rellen zijn; ik krijg te horen dat er geen revolutie op handen is omdat er geen onrust zichtbaar is aan de oppervlakte van de samenleving. Heren, sta me toe op te merken dat u zich vergist.' 
 
.

1. Europa ten prooi aan revolutie
In februari 1848 valt het slapende Europa ten prooi aan een vroege industriële revolte én een late - misschien wel haar voorlaatste voedselcrisis. Met een revolutie tot gevolg. Als die in Parijs losbreekt, ontbrandt Europa: Duitsland, het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, het latere Hongarije, Tsjecho-Slowakije, Polen, Joegoslavië en Roemenië; overal waait de revolutionaire wind. Ze waait in landelijke streken, in de steden en in industriële gebieden en ze sleurt alle klassen mee: de boer, de proletariër, de burger, de kapitalist. In Nederland wijst de Groningse theologische hoogleraar P. Hofstede de Groot twaalf dagen na de februari-revolte al op het belang van 'menslievende verenigingen', niet zozeer om hun filantropie, hun hulp of hun caritas maar veeleer om de opkomende arbeidersklasse zo op te voeden 'dat zij hare vrijheid niet misbruikt tot het genot van dierlijke uitspatting, maar gebruikt tot het verkrijgen van menschelijke beschaving.' Lees: de arbeidersklasse politiek en sociaal onmondig te houden. Zijn belangrijkste voorstel van Hofstede de Groot is een 'Algemeen Patronaat der gegoeden over de geringen' in te voeren om 'den oorlog die dreigt uit te barsten van de armen tegen de rijken te verhoeden.' De liefdadigheidsverenigingen en de politie vormen het negentiende eeuwse het antwoord op de angst bij de heersende klasses die de dreiging voelt van een oorlog van de armen (numeriek in het overwicht) tegen een kleine, elitaire groep van rijken. Welzijswerk en politie houden zo de arbeiders 'arbeidsgeschikt', ze disciplineren, socialiseren en compenseren de frustraties van het arbeidsproces. Politie en welzijnswerk waarborgen zo het voortbestaan van de klassenmaatschappij en voorkomen de klassenstrijd. Vier dagen na deze rede zou Willem II zich in één nacht bekeren tot het liberaal conservatisme.[19] 
 
.

 2. Niet in België 
In Brussel, de hoofdstad van zijn jonge natie verneemt Leopold I hoe het zijn schoonvader Louis-Philippe in Parijs vergaat en hoe die ten val komt. Ongerust schrijft hij zijn nicht - de Britse Queen Victoria - een brief met de vraag 'Waar zal dit eindigen?' Tot zijn verwondering reageert zijn land patriottisch, inclusief de arbeidersklasse. Brussel ligt op tien uur reizen van Parijs en toch laat het proletariaat zich niet tot de internationale oproer verleiden terwijl het in Parijs, Berlijn, Wenen en Madrid tot straatgevechten komt. Integendeel, ze toont nationale sympathie. Dat eensgezinde patriottisme is wellicht voor een stuk te danken aan het voorbije beleid van de oorlogsminister Pierre Emmanuel Félix Chazal, ooit een Fransman en aanhanger van Saint-Simon en de premier Charles Rogier. Die stak zijn utopisch socialisme nooit onder stoelen of banken. 

.

 3. Politiestaat
De revolutionaire crisis dringt de regering diverse doelen op: 1. De indoctrinatie (met godsdienst) en de beteugeling (gevangenissen) van het proletariaat; 2. In 1850 stemt het parlement de wet op de behandeling van de krankzinnigen. De wet steunt op de voorstellen van Guislain en Ducpétiaux uit 1832; 3. De installatie van een wij/zij, bourgeoisie versus het proletariaat denken en een volstrekte scheiding van de beide klassen (parken blijven voorbehouden voor de 'betere' klasse, net zoals de passages en overdekte winkel-gallerijen); 4. De binnenlandse politieke en sociale onrust vermijden en ordehandhaving; 5. De revolutie buiten het land houden. Die buitenlandse dreiging loert van uit Frankrijk en Nederland. Daar laat Willem II de droom van zijn vader die hij sinds 1840 opvolgde - het terugwinnen van de Belgische gebieden - niet varen. In Frankrijk dromen sommigen van een nieuwe republiek. Dit zogenaamde Belgisch legioen stak op 29 maart 1848 de Belgische grens over om er opstanden uit te lokken en de monarchie omver te werpen. De legerafdeling van Joseph Fleury wachtte ze op, doodde zeven revolutionairen en jaagde ze uiteen bij Risquons-Tout. Van de zestig gevangenen veroordeelde het Antwerpse Hof van assisen zeventien van het tot de doodstraf.

.

4. De indoctrinatie en de beteugeling van het proletariaat
Na de ‘grote schrik’ van 1848 juicht de geestelijkheid de komst van de spoorweginfrastructuur toe: ze zorgt dat fabrieksarbeiders pendelen en dat de arbeider onder de hoede van de herder blijft; de spoorwegen zijn het antwoord op de ontvolking van het platteland tegen en een ventiel voor de industriesteden die uit hun voegen te barsten. De betaalbare spoorabonnementen voor arbeiders in 1869 zijn er de concretisering van. Met het omgekeerde effect hield de geestelijkheid echter geen rekening: de pendelarbeid verspreidde het socialisme en de mentaliteit van de stad naar het platteland. Na de ‘grote schrik’ juicht de vrijzinnige en liberale Belgische burgerij de geestelijkheid toe en relativeert ze haar eigen antiklerikalisme: de burgerij had de proef van de revolutie succesvol doorstaan en één les geleerd: de subversie van het proletariaat was met een krachtig tegengif te bestrijden: de moraliserende kerk. ‘Deze agitatie van radicalen’ schreef een liberale krant op 31 maart 1848 ‘ondermijnde de zedelijkheid van de arbeiders. Tevoren luisterden zij naar de stem van het christendom en beschouwden zij hun leven als een pelgrimstocht naar de beloning voor de zware last die ze torsten.’ Het leidde tot een vreemde klasse-solidariteit tussen gelovigen en vrijzinnigen: de godsdienst moest plotsklaps en opnieuw uitgroeien tot ‘de trouwe vriend van het volk.’[20]

. 
5. ♣ De eeuw van het stadspark
De uitzichtloze ellende in de beluiken, de stadskankers zijn het best te bestrijden met het Haussmanniaanse recept dat Parijs na de juli-revolte beproeft. Het Haussmannisme elimineert volkswijken in ruil voor prestigeprojecten van boulevards, een justitiepaleis, gevangenissen, stations... en natuurlijk niet te vergeten de stadsparken als groene longen. In België is de uit Duitsland afkomstige en in Brussel overleden Frédéric Édouard Keilig (1827-1895) een erg productieve landschapsarchitect. Hij ontwerpt onder meer het Ter Kamerenbos, het Park van Laken, het Stadspark in Antwerpen, het Luikse Parc d'Avroy en het Maria Hendrikapark in Oostende. Ook Louis Fuchs (1818–1904), eveneens uit Duitsland afkomstig en in Brussel overleden is geen onbekende. Hij behoort tot de top drie van de Belgische tuin- en parkarchitecten. Fuchs gaf les op de Mechelse land- en tuinbouwschool en de École d’Horticulture de l’État. In 1861 mag hij zichzelf de eerste groeninspecteur van Brussel noemen. Hij ontwerpt de Brusselse parkbegraafplaats in Evere, het Leopoldpark in Oostende, het stadspark Sint-Donatius in Leuven, het Kasteel Drie Koningen in Beernem, het Kasteel d'Aertrycke in Torhout, het park van de tuinbouwschool van Vilvoorde, het Park van Kasteel Den Brandt in Antwerpen, het domein van het kasteel van Beervelde.

.

6. Wij/zij
De burgerij stimuleerde de segregatie om de confrontatie met de viezigheid, de ellende en de ondeugden buiten haar blikveld te houden. Voor de rest vreesde ze de epidemie die iedereen kon treffen. ‘De wet van 1 juli 1858 beoogde de sanering van ongezonde buurten door onteigening en afbraak. Na de cholera van 1866, de ergste van de eeuw met 43.000 slachtoffers in het hele land, hoofdzakelijk in de krottenwijken, laat de wet van 1867 de onteigening toe voor alle stadsverfraaiing.  

.

7. Landbouwscholen: onrust vermijden en orde
Op 3 april 1848 zorgt een wet voor inrichtingen die de overlast van de zwervende jongeren moet inlossen: voor Édouard Ducpétiaux, de inspecteur-generaal van het Gevangeniswezen en de Weldadigheid is dit een kans: hij realiseert zijn hervormingsscholen. Inspiratie vindt hij in het Franse Mettray, een eerste landbouwschool voor jonge delinquenten. Het accent ligt minder op straf en meer op (her)opvoeding om van de jongere een ‘nuttige burger en bekwame arbeider' te maken en zo de 'armoede en bedelarij uit te roeien’. Ook  Charles Rogier, de minister van binnenlandse zaken vindt de inrichting van tuinbouwscholen zaak. Het K.B. van 30 april 1849 is het startschot voor het Institut Royal d'horticulture in Gentbrugge, in het tuinbouwbedrijf van Van Houtte. In Vilvoorde komt er in dat jaar het Koninklijke Instituut voor horticultuur nabij de plantenkwekerij De Bavay.[21] In Ruiselede komt een instelling voor jongens in 1849, in Beernem komt een instelling voor meisjes in 1853 en in Wingene komt er in 1855-56 een opleiding voor scheepsjongens. Ruiselede wil 500 jongens, Beernem wil vierhonderd meisjes en een aantal kinderen tussen de twee en zeven. Wingene wil honderd jongens en bouwt voor hen een schoolschip. Het matrozenbestaan lijkt even avontuurlijk als aanlokkelijk. De eerste schoolhoeve start op het Sint-Pietersveld in Ruiselede (in gebouwen bedoeld als suikerfabriek) en wordt tot in het buitenland beroemd. Helaas: de tucht is repressief militair en het personeel bestaat uit ex-militairen. Veel opvoedkunde is er niet. Doorgaans gaat het om jonge kinderen: één op drie is jonger dan twaalf en de meesten zijn bij aankomst analfabeet. De instelling beoogt een complete vorming: sport, gymnastiek, muziek (eigen fanfare). In 1859 is 186 hectare gecultiveerd, met een groentetuin en boomgaard. De productie komt de jongeren, het personeel en gevangenissen ten goede. Vanaf 1910 leidt de instelling op tot andere beroepen dan landwerker: kleermaker, schoenmaker, schrijnwerker, smid... 

.

8. De revolutie buiten houden
NEDERLAND In Gent kan Willem II rekenen op een kleine, fanatieke orangistische kern. Gedurende het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, tussen 1815 en 1830 ontpopt Gent zich  tot een universiteitsstad, havenstad en industriestad. Dankzij Willem II - de man kreeg in Gent onlangs zijn standbeeld - komt er een zeehaven met het Kanaal Gent-Terneuzen en de katoenweefsels vinden een ongezien afzetgebied in Nederlands-Indië. Niettegenstaande de Gentse orangisten liefst Frans spreken, verklaren deze drie elementen waarom de stad de Belgische Omwenteling niet toejuicht. Na 1848 vernevelen die orangisten en gaan ze op in de Liberale Partij.
FRANKRIJK In Frankrijk dromen sommigen van een nieuwe republiek waar ook België deel van uitmaakt. Dankzij de inlichtingendienst slaagt het Belgisch leger er in om deze tweeduizend revolutionairen bij Risquons-Tout en Quiévrain tot staan te brengen. 
Het is in die context dat de regering België omvormt tot een politiestaat. Het is in die context dat de Liberale regering van Charles Rogier de sinds 1831 in slaap gedommelde Burgerwacht nieuw leven inblaast en hen op zondagmorgen (tot ongenoegen van de kerk) laat oefenen. Dat leidt niet tot militaire expertise noch tot discipline onder de bewapende mannen. De bevolking noemt hen een 'operetteleger' en sommige van hun interventies lopen uit de hand. Eind februari, na de Parijse revolte, roept de Justitieminister de gemeenten op om paspoorten streng te controleren, danszalen voor middernacht te sluiten en samenscholingen van meer dan vijf personen te verbieden. En er volgen preventieve uitzettingen van vreemden die de 'publieke rust in gevaar brengen'. De politie of de staatsveiligheid arresteren Karl Marx en zijn vrouw, Jenny von Westphalen die sinds 1845 in Brussel verblijven. In de nacht van 1 op 2 maart zetten ze hen het land uit, nadat Jenny Marx een nachtje in de gevangenis nabij de grote markt 'Den Amigo' verbleef. De pers sprak er schande over dat deze adellijke vrouw tussen de prostitués, straathoertjes en kruimelcriminelen moest hokken. In hoeverre het verhaal klopt, is moeilijk te achterhalen, er bestaan verschillende versies van. Sommige bronnen zeggen dat Marx ook hier werd opgesloten. Wat tegenwoordig een hotel is voor de rijkere klasse - sleeën rijden af en aan pal in het centrum - was in 1848 gewoon een eeuwenoude gevangenis. Je kan de celstructuur aan de buitenkant nog herkennen. In elk geval leidde de opsluiting van de adellijke Jenny tussen volksmensen tot een schandaal. Kranten spraken er schande van en op vraag zou Jenny een aparte kamer hebben gekregen. In de zestiende eeuw droeg deze gevangenis naam 'Vrunt'. Vrunt betekent 'gevangenis van de heer', een luxecachot voor de hogere klasse die men in een soort huisarrest plaatste. De Spanjaarden vertaalden 'vrund' verkeerdelijk in 'vriend' en zo kreeg 'Den Amigo' zijn naam. 

.

1849

Louis Van Houtte (1810-1876): de tuinbouwschool als reactie op de revolte van 1848 en als antithese van de gevangenis.

.

.

.

.

Kijken

.

.

FASE TWEE: 1849-1890

Leopoldpark Oostende, kiosk.
In 1848 koopt de Franse staat het bos en verkoopt het in 1852 Parijs. Georges-Eugène Haussmann transformeert het tot een Engels park, op de allée Reine Marguerite en de avenue Longchamp na.
Hyde Park in Londen dateert uit de 17de eeuw. Prins Albert organiseert er in 1851 de eerste Wereldtentoonstelling. Joseph Paxton bouwde Crystal Palace, een gebouw van glas en staal.
Central Park opende haar poorten voor het publiek in 1859.

Een andere noviteit van de negentiende eeuw was de wereldtentoonstelling, de opvallendste combinatie van een panoramische blik en encyclopedische vaststelling. Het begon met de Great Exhibition of the Works of Industry of All Nations in het Londense Hyde Park (1851), waarvan het spectaculaire kristallen paleis, een zeshonderd meter lange hal van glas en ijzer, tot op de dag van vandaag in de herinnering voortleeft, hoewel het later naar de rand van de stad overgebrachte restant van het gebouw in 1936 afbrandde. De Great Exhibition was een product van het beginnende spoorwegtijdperk. Alleen de spoorwegen maakten het mogelijk meer dan honderdduizend tentoonstellingsobjecten en één miljoen bezoekers van buiten de stad naar de plaats van bestemming te krijgen - een voorafspiegeling van het 'expo-toerisme' van later tijden. (...) Tot 1914 volgden er talrijke wereldtentoonstellingen of grote internationale tentoonstellingen, expositons universelles, world's fairs, en elk ervan verwezenlijkte in haar eigen tij en op haar eigen plek een eigen ideologisch programma: Parijs (1855, 1867, 1878, 1889, 1900), Antwerpen (1885, 1894), Barcelona (1888), Brussel (1897, 1910), Chicago (1893), Gent (1913), Londen (1862, ook de Colonial and Indian Exhibition van 1886), Luik (1905), Milaal, 1906, Melbourne (1880), Philadelphia (1876), St. Louis (1904), Wenen (1873).

— [JÜRGEN OSTERHAMMEL, p. 37.]

Jaren vijftig van de negentiende eeuw

In Frankrijk laat de autoritaire Louis Napoléon zijn ideeën samenvallen met de technocratische romantiek en bouwwoede. Tijdens zijn Tweede Keizerrijk bloeit de bouwsector, de spoorwegen, de kolenmijnen... De goudkoorts van Californië en Victoria maken goedkope leningen mogelijk. De straatgevechten en de barricades leidden in Parijs tot infrastructuurprojecten. Ook in het postrevolutionaire Madrid en Wenen komen grootschalige programma's. In Berlijn komt het initiatief tot de contrarevolutie van de politieman Karl Ludwig Friedrich von Hinckeldey (1805-1856). Zijn professionalisering van het korps tijdens de revolutiedagen en hun harde aanpak van de demonstraties, maakte hen gehaat en gevreesd, met von Hinckeldey op kop. Met zijn gecoördineerde hervormingen na de revolutie sleept hij Berlijn eigenhandig de moderniteit in. Hij opent gaarkeukens, bad- en washuizen in de armenwijken, opvangtehuizen voor kwetsbaren, er komt een modern brandweerkorps en een properwaterleiding. Von Hinckeldey ziet het belang in van de jonge wetenschap, de statistiek in. Met tabellen en grafieken bestudeert hij de omvang van de armenzorg, de voedselprijs, de demografie, de doodsoorzaken, de huurprijzen enzovoort. Daartussenin zoekt hij verbanden, correlaties, oorzaken en gevolgen. Geleidelijk aan nemen de stad en de staat de kritische argumenten en de taal van de hervormingsgezinde Friedrich Engels, Karl Marx en consoorten uit de eerste helft van de eeuw over. De Berlijnse bevolking bekijkt de initiatieven van von Hinckeldey aanvankelijk met argwaan, na de uitvoering groeit hun sympathie. Als hij een clandestien gokhol in het elitaire Hôtel du Nord ontruimt, en de jonge aristocratische gokkers in de cel gooit, taant von Hinckeldeys reputatie bij de adel en het koningshuis. Het incident, aangevuld met onterechte beschuldigingen leiden tot een pistolenduel. Op 10 maart 1856 krijgt de zwaar bijziende von Hinckeldey op de Jungfernheide, ten Noorden van Berlijn een kogel in de borst. Met zijn dood wijzigt de beeldvorming bij de brede bevolking. De strenge en gehate politieman is nu een volksheld.[23] In 1904 verwerft de stad Charlottenburg een tweehonderd hectare van de Jungfernheide en legt er stadspark en de eerste Berlijnse arbeiderstuinen aan. Sinds 1856 staat er waar het duel plaatsvond een gedenksteen voor Karl Ludwig Friedrich von Hinckeldey.

.

♣ Een gevolg van de oprichting van de tuinbouwscholen, is de introductie van de kamerplant en handboeken voor hun verzorging. Kamerplanten dienen een esthetisch doel, als voedsel, medicijn of kruid hebben ze geen functie. Dit schilderij van Knut Ekwall (1843-1912) uit de jaren tachtig van de negentiende eeuw toont een overdadig burgerlijk interieurs met varens en palmen. De kunstenaar Robert Koehler (1850–1917) schildert omstreeks 1895 een gelijkaardige palm in zijn 'First Snow'. Verder heeft de komst van de kamerplant te maken met de moraliserende burgercultuur, het verdwijnen van de natuur door de industrialisatie en de verstedelijking. In Nederland zien na 1870 de Floralia-verenigingen het levenslicht. Ze staan in het teken van de volksverheffing. Het doel is om Jan met de pet plantenverzorging te leren. Prijskampen, stekjes uitdelen, beoordelingen moeten de gewone man beschaving en schoonheidszin bijbrengen. In 1873 is er de oprichting van de 'Floralia' in Amsterdam, een 'Vereeniging tot volksbeschaving door het kweken van planten.' Kritiek op de vaak gebrekkige verzorging verzorging is er ook te horen. Ze leven in gevangenschap als stumperds en invaliden. In 1880 schrijft De La Blanchère in zijn werkje De Kamerplant dat kamerplanten niet bestaan, net zoals landvissen niet bestaan. Ze zijn bannelingen en uit hun omgeving weggerukt. Een begrijpbare commentaar. Arbeiderswoningen zijn donker, vochtig en koud en hun bewoners kunnen tijd, geld noch energie vrijmaken voor plantenverzorging. Alleen planten zoals varens die tegen een stootje kunnen, vinden in de arbeiderswoningen onderdak. De burgerij waagt zich aan palmen, begonia's, primula's, bromelia's, orchideeën, cineraria's, fuchsia's, hedera's, clivia's en cyclamen waarbij de burgervrouw zich bekommert over haar groene kroost als waren het haar eigen kinderen. Ze schikt ze in hoekjes en op tafeltjes, in bakken of banken, hangend en overdadig. Een handboek uit 1901 waarschuwt voor overdreven wansmaak. Strikjes en lintjes ter versiering, horen niet. In Nederland drukt het spreekwoord 'Achter de geraniums zitten' de totale burgerlijke nutteloze verveeldheid uit en in Vlaanderen klimt de vrouwentong of de sanseveria in de jaren zestig en zeventig op tot vensterbankkoningin.
De steden die de onrust van 1848 kenden, probeerden de herinnering aan de opstand uit het collectieve geheugen te wissen. Mensen zijn ruimtelijke wezens en herdenkingen zijn historische problemen: de plekken zelf kunnen niet vertellen, alleen de mensen die er samenkomen hebben een verhaal. Om de fysieke revolutieruimte aan te pakken stellen de contrarevolutionairen in Parijs en Napoleon III Georges-Eugène Haussmann aan tot stadsarchitect. Het stratenpatroon en de woonkwaliteit in de stad zijn een ramp, verkeer raakt nauwelijks vooruit. Het koningshuis verliet in de zeventiende eeuw om die reden Parijs en ruilde het Louvre in voor Versailles. Bovendien hebben de stegen en de eeuwenoude bebouwing drie revoluties laten gedijen: de Franse Revolutie, die van 1830 en die van 1848. De revolutionaire opstanden waren nauwelijks onder controle te krijgen: kronkelige krotstegen zijn ideale vluchtwegen en smalle straten laten toe om barricades op te werpen. Politie en het leger raken niet in de opstandige wijken en bij het bombarderen van barricades worden die alleen maar sterker. De boulevards die Haussmann doortastend aanlegt, rekenen af met deze nadelen. De stad diende niet langer van buitenaf verdedigd te worden tegen vreemde troepen, maar tegen zijn eigen inwoners, het proletariaat. Tegelijk verwezenlijken de boulevards een sociale en economische functie. Flaneergedrag zorgt voor een nieuw soort consumentisme. De woningen die Haussmann er optrekt zijn bedoeld voor burgers die hun huisraad liever niet als barricade gebruiken. En hoe hoger de verdieping, hoe lager de welvaart van de bewoners. De ruimtes onder de dakpannen zijn gereserveerd voor het huispersoneel. Arbeiders komen er niet in, daar zijn smerige buurten voor. Richard Sennett, een pijprokende en oude stadssocioloog drukt het zo uit: 'De economische ecologie van de nieuwe stad had veel weg van vuil ondergoed onder een baljurk.'[24] De burgerij, een klasse die ontstaat met de Industriële Revolutie trekt van bij het begin de neus op voor het 'gewone volk'. Cholera en andere ongeneesbare ziektes vormden daar de reden toe. Op de boulevard maken de ruime, gemeenschappelijke houten tafels (waar onbekenden samenzitten) plaats voor de kleine, metalen ronde tafeltjes voor een koppeltje of kleine gezelschappen. Kortom, het meubel biedt een hygienische (en sociale) bescherming. Stadsbewoners laten zich niet langer door wildvreemden aanspreken. In oudere tijden was het gebruikelijk op onbekenden af te stappen, die bij de arm of de hand te nemen en discussies of gesprekken aan te gaan. Dit gedrag evolueert van de herberg waar alle sociale standen door elkaar discussiëren naar de ingetogenheid van het café, de plaats waar sinds de ontdekkingsreizen koffie gedronken wordt en de sociale status in bubbels wordt uitgedrukt. Voltaire was zo'n vroege cafébezoeker. Hij pleit ervoor om de derde stand op afstand te houden. In het openbaar vervoer gaat het er net zo aan toe. Waar reizigers uit alle klassen in een zeventiende-eeuwse postkoets of een diligence het zelfde tarief betalen en onbekommerd de reis en hun leven met elkaar delen, worden de omnibus (het openbaar vervoer dat de metro voorafgaat), de (paarden)tram en de trein het toonbeeld van een klassensegregatie. In 1844 tellen de Belgische spoorwegen 290 rijtuigen in derde klasse, 186 in tweede en 110 in eerste. Ook de wachtzalen kennen de klassenscheiding.

.

1850

.

.

.

.

.

.

1851

De dierentuin van Gent of de Gentsche Diergaerde opent zijn deuren in 1851, in navolging van het Antwerpse en het Berlijnse voorbeeld. De zoo groeit tot 5,5 hectare en bestaat tot 1905. De Wereldtentoonstelling van 1913 maakt de zoo niet mee. Sinds 1838 arriveren er treinen. Gent Zuid is een kopstation en zal zijn deuren in 1928 sluiten omdat Gent Sint-Pieters als doorgangsstation naar de kust interessanter is. De luxetreinen Oostende-Wenen-Express en de Nord-Express naar Berlijn kunnen er stoppen en doorstomen. De dierentuin vindt zijn locatie in de Muinkmeersen, een open ruimte tussen de Opperschelde en het spoor. Centraal staat een kiosk met een windmolen die het water op pompt. Aanvankelijk is de dierentuin een netwerkplaats voor de gegoede burgerij. Eind negentiende eeuw, als de bezoekersaantallen teruglopen, kunnen arbeiders de tuin op zondagvoormiddag bezoeken - contact met de hogere klasse blijft gevoelig. In 1905 sluit de dierentuin en verkoopt zijn dieren openbaar. De beren doden ze door ophanging. Gent verkavelt de gronden tot de Cité de Hemptinne, met 67 beluiken. Het Muinkpark herinnert de dierentuin, net zoals sommige Gentse straten: de Buffelstraat, de Forelstraat, de Hertstraat, de Olifantstraat en de Zebrastraat. Na de Eerste Wereldoorlog komen de gronden rond het Sint-Pietersstation te koop en ontstaat het 'miljoenenkwartier'. In 1931 verdwijnt het Zuidstation onder de sloophamer. De crisis strooit roet in het eten voor de bouw van de handelsbeurs met de naam Zuiderpaleis. Het Koning Albertpark komt in de plaats, een langwerpig park dat de spoorroute tot op heden laat zien. Het park zal na de Tweede Wereldoorlog onderdak bieden aan het Informatiecentrum van de Intercommunale voor de aanleg van de autoweg E3.

.

.

.

.

Kijken

.

.

1852

.

.

.

.

1853

Solomon Northup (1808-1863(?))

.

.

.

.

.

.

1854

Walden; or, Life in the Woods, of kortweg Walden verschijnt. Dit autobiografische boek van de Amerikaanse schrijver Henry David Thoreau (1817-1862) verschijnt na negen jaar werk en beschrijft de poging van de auteur om autarkisch te leven (terwijl hij zijn was regelmatig naar zijn moeder bracht). Het boek is genoemd naar de plek waar hij zich terugtrekt: Walden Pond. In werkelijkheid duurt deze periode in Thoreaus leven twee jaar en twee maanden. Het boek verhaalt het in één jaar. Zijn filosofische, spirituele en maatschappij-kritische boodschap sluit aan bij het transcendentalisme en is anti-Amerikaans. 'Leef in elk seizoen terwijl het voorbijgaat: adem de lucht in; drink de drank; proef het fruit; en geef je over aan de invloed van de aarde.' Thoreau is veel geciteerd en gereciteerd. Frederik van Eeden sticht in 1898 een commune met de naam Walden en na de Tweede Wereldoorlog publiceert de psycholoog B.F. Skinner de utopische roman Walden Two, waarin een sociaal experiment plaatsvindt. De leden van de Dead Poets Society halen passages aan uit Walden bij het begin van elke vergadering in de film van Peter Weir(1989). In een bekend fragment moedigt de leraar zijn leerlingen aan om los te breken met Most men lead lives of quiet desperation. Don't be resigned to that. Break out!

.

.

.

.

.

BEELDFRAGMENT OVER DE KRIM-OORLOG

.

.

.

1855

.

.

.

.

1856

Bois-du-Luc bij La Louvière is een van de oudste steenkoolmijn in België. Op de site is er nu een museum. De mijn functioneerde volgens het sociaal-paternalistische concept. Leopold I bezoekt Bois-du-Luc in 1856. Bevoorrechten vragen zich af waarom het proletariaat verarmt in tijden van een 'aanzienlijke stijging' der welvaart. Zo meent een zekere Emile Lion dat die welvaart niet alleen ten goede komt van de bovenste bevolkingslagen. Het lage morele peil, haar bandeloosheid en haar gebrek aan sparen trekt het proletariaat de dieperik in. Lion is niet de enige die tot deze conclusie komt. In vrijwel alle getuigenissen klinkt hetzelfde oorzakelijke lied: cafébezoek en verbeesting, wangedrag, luiheid.

.

.

.

1857

♣ Titelblad van de geïllustreerde uitgave uit 1900, ontworpen door Carlos Schwabe. Tijdens de Februarirevolutie van 1848 staat Charles Baudelaire op de barricaden. Intussen is hij bezig met het schrijven van Les Fleurs du mal. Hij vangt het werk aan in 1843 en zal het in 1857 beëindigen. Teleurgesteld is de burgerlijke afloop van de revolutie verlaat hij Parijs om te werken bij regionale kranten. Na het overlijden van Edgar Allan Poe vertaalt Baudelaire de Amerikaanse schrijver in het Frans. Het bezorgt beiden status. Daarna zoekt Baudelaire de fantasievolle esthetica op. In 1857 verschijnt de definitieve versie van Les Fleurs du mal. De vrijmoedige en immorele, de obscene en grensoverschrijdende gedichten neemt de overheid in beslag wegens kwetsend en oneerbaar. Baudelaire en zijn uitgever Poulet Malassis betalen een boete. Baudelaires chronische geldgebrek doet hem lenen bij zijn moeder, zijn notaris en bij zijn uitgever. Die is hij aanvankelijk 850 frank schuldig. Het bedrag loopt op tot vijfduizend en het faillissement van de uitgever. In 1864 komt de dichter naar Brussel om een verzameld werk uit te geven. Het plan mislukt en en leidt tot een bitter pamflet: 'Pauvre Belgique!' Na een maand effectieve gevangenis vlucht Baudelaires uitgever Frankrijk uit om Baudelaire in de Brusselse Zuidstationsbuurt op te zoeken. Later verhuist hij naar de Mercelisstraat in Elsene. De Franse overheid zit beiden op de hielen voor zes zedenschennende gedichten: "Lesbos", "Femmes damnées, "Le Léthé", "À celle qui est trop gaie", "Les Bijoux" en "Les Métamorphoses du Vampire". Syfilis tergt Baudelaire met zenuwstoornissen, afasie en verlamming. Een eerste teken ervan is zijn toeval in de barokkerk in Namen die hij samen met zijn vriend Felicien Rops bezoekt. Hij sterft op zijn 46ste in Parijs. In zijn gedicht 'De vijand' klinkt het decadentisme van het Fin de siècle reeds door (vertaling Petrus Hoosemans). . Mijn jonge jaren waren zware onweersvlagen / Slechts hier en daar doorregen met wat zonneschijn; / Het noodweer heeft met zulk verwoesten toegeslagen / Dat rode vruchten in mijn gaarde zeldzaam zijn. / . Daar ben ik dan geraakt aan 't najaar van mijn denken / En zonder hark of spade komt het werk niet af / Van grond hergaren na dit tomeloos doordrenken / Dat gaten heeft geslagen diep zoals het graf. / . En wie weet of de nieuwe bloemen van mijn dromen / In deze bodem, schraal als oeverzand langs stromen, / Mystieke voeding vinden die hun krachten schraagt? / - O droefheid! Droefenis! De Tijd verteert het leven / En deze zwarte Vijand die ons hart doorknaagt / Wint groei en sterkte uit het bloed dat wij hem geven! . . ;Landschap (Vertaling W. Jonker) . Als ik mijn zangen dicht wil ik, kuis en ontheven / Zoals een astroloog, dicht bij de hemel leven, / En dromerig luisteren hoe de wind het plechtig lied / Van klokketorens draagt door hun en mijn gebied. / . Geleund aan 't zolderraam laat ik mijn blikken dwalen / Over het werkterrein vol zang en vol verhalen, / Het woud van schoorstenen en torens; hoog en wijd / De hemel, oorsprong van gedroomde eeuwigheid. . Ontroerd zie 'k ster na ster in 't nevelig blauw ontwaken / En lamp na lamp zijn raam tot vredig baken maken. / Ik zie hoe steenkoolrook opstijgt naar 't firmament / En hoe de maan haar blank mysterie neerwaarts zendt. . Lente, zomer en herfst zie 'k jaar na jaar verschijnen, / Maar als de winter komt doe 'k blinden en gordijnen / En deuren overal dicht; ik loochen sneeuw en ijs, / En heimelijk bouw ik mijn betoverde paleis. . Daar droom ik dan mijn droom: lichtblauwe horizonnen, / Fonteinen van albast, tuinen met klaterbronnen, / Kussen, van vroeg tot laat het hoogste vogellied, / En al het kinderlijks dat de Idylle biedt. . Het Oproer beukt mijn raam in zijn vergeefse pogen, / Maar 'k luister niet en blijf over mijn werk gebogen, / Want ik bevind mij op een hoge wellusttop, / Ontplooi mijn schepperswil en roep de Lente op. . Mijn hart is mij tot zon, en mijn gedachten branden; / Ik maak een zoel klimaat in nooit betreden landen.

.

.

.

.

.

In alle gebouwen bestemd voor het herbergen van met ongeluk beladen mensen dient een uiting van luxe vermeden te worden. Dat is een feestkleed dat niet bij die omstandigheden past. We moeten een elegante eenvoud beogen. Maar tegelijk moet men alles afschrijven wat het uitzicht van een gevangenis zou kunnen hebben. De muren moeten aangename gevoelens inspireren. Ze moeten een zeker religieus cachet vertonen. Het etablissement zou een landelijk aura moeten hebben. Wat de rijkdom van stijl betreft, van de pijlers aan de buitenkant, op de binnenplaatsen, niets dan gevoegde muren in naakte stenen.

— Jozef Guislain, Leçons orales, zesendertigste les

Geestesstoornissen zijn volgens hem vooral mentaal, niet lichamelijk. Eerder een gevolg van overgevoelige hersenen, dan een gevolg van een gebreken, ouderdom, ziekte of alcohol. Zijn therapie is gebaseerd op zijn Franse voorgangers Philippe Pinel, de vader van de moderne psychiatrie en Jean-Etienne Dominique Esquirol. Hun therapie activeert zieken met werken, kunst of godsdienst. De luiheid en de leegheid zijn mogelijke oorzaken voor geestesziekte. Het ideaal van Jean-Jacques Rousseau speelt: de mens is van nature goed, de maatschappij maakt slecht. Een terugkeer naar de natuur, de akker of de tuin helpt.

Onder de stuwende kracht van Guislain formuleerde een vierkoppige commissie in 1844 een wetsontwerp voor "de behandeling der krankzinnigen en de organisatie van de krankzinnigengestichten." De visie die hij samen met Petrus Jozef Triest (stichter van de Broeders van Liefde) ontwikkelde, vond haar weg naar het parlement die in 1850 de wet goedkeurde.

De belangrijkste remedie tegen de waanzin vind je slechts in een goed georganiseerde instelling. Het bestaat in de kunst de gealiëneerde in zekere zin te overweldigen en te temmen, door hem in een nauwe afhankelijkheid te plaatsen van iemand die hem door zijn fysieke of morele kwaliteiten onweerstaanbaar in de greep heeft. Pas daardoor kan een zieke aaneenschakeling van ideeën gebroken worden.

— Pinel in zijn 'Traité médico-philosophique sur l'aliénation mentale ou la manie'.

Verwijzingen naar opsluiting onttrekt hij aan het oog. De afsluitende muur is 4,5 meter hoog omdat twee mannen, waarbij de één op de andere zijn schouders klimt, niet groot genoeg zijn om te ontsnappen. De buitenzijde van de muur is geornamenteerd en de aan binnenzijde verbergt een haag de stenen. Vensters verlichten en verluchten en kunnen open zonder ontsnappingen of zelfdoding toe te laten. Guislain ontwerpt een raam met ijzeren spijlen waar niemand door kan. De geometrische opbouw doet niet denken aan tralieswerk. Ze flateren, decoreren en voelen niet onderdrukkend aan.

Het symmetrische gebouw is functioneel: de landelijke, gezonde lucht is een alternatief voor moreel en fysiek vervuilende stad. Contact met natuur brengt evenwicht: handenarbeid op boerenvelden en binnentuinen zijn therapeutisch omdat ze de zintuigen prikkelen: geuren, zonnewarmte, frisse winden, mist of sneeuw, vogelgezang... De zuidelijke voorgevel zorgt voor een maximale zon op koeren en tuinen. De lichtinval bepaalt de plaats van de slaap-, de eet- of werkplek. Privacy is er niet. De hoge trapleuningen, de rondbooggalerij, de lange gangen, de dubbele bouwlaag zijn aangepast aan de patiënt: de volgzame, de heftige en de betalende.

Voor Guislain werkt kunst therapeutisch. Kunst lokt de patiënt naar buiten: wandelingen verstrooien en laten problemen los. In de schilderkunst zijn landschappen en zeezichten te verkiezen omdat ze makkelijker zijn dan historiedoeken.

Onder de stuwende kracht van Guislain formuleerde een vierkoppige commissie in 1844 een wetsontwerp voor "de behandeling der krankzinnigen en de organisatie van de krankzinnigengestichten." De visie die hij samen met Petrus Jozef Triest (stichter van de Broeders van Liefde) ontwikkelde, vond haar weg naar het parlement die in 1850 de wet goedkeurde. Het Gentse stadsbestuur kwam in 1851 over de brug. De bouw van een psychiatrisch centrum net buiten de Brugse Poort werd goedgekeurd en stadsarchitect Adolphe Pauli boog zich over de ontwerpen die de arts sinds 1824 constant bijwerkte.

Ph. Pinel (1745-1826): "De belangrijkste remedie tegen de waanzin vind je slechts in een goed georganiseerde instelling."

.

.

.

1858

.

.

.

.

.

.

.

1859

1859. In een Brussels zolderkamertje, op de hoek van de Arenberg- en de Bergstraat in het pension Au Prince Belge schrijft Edward Douwes Dekker, bekend als Multatuli een antikoloniaal pamflet dat de slavenhandel aanklaagt: Max Havelaar. Wat Multatuli niet weet, is dat terwijl hij dit schrijf, de laatste Afrikaanse slaven aan boord gaan voor hun oversteek waarbij ze alles verliezen: hun naam, hun familie, hun hut, hun land, hun waardigheid. Ze verliezen alles behalve hun kleur. Zora Neale Hurston interviewde in 1927 de laatste overlevende van die slavenhandel. Nooit eerder deed iemand dat. Slavenhandelaars en hun tegenstanders haalden met hun opinies de geschiedenisboeken, de stem van de slaaf zelf bleef onbeschreven. Hurston zou dit veranderen door de intussen 86-jarige Cudjo Lewis (zijn Afrikaanse naam was Oluale Kossola) aan het woord te laten. Toen hij negentien was nam de beruchte slavenhandelaar, de koning van Dahomey hem gevangen. Vrouwen met machetes onthoofdden de ouderlingen van zijn dorp. Bij de barracoons op het strand keuren witte mannen 'de waar' en selecteren ze 116 slaven om met de Clotilda-cargo de overtocht te maken. Zonder kleren, zonder ruimte, bijna zonder drinkwater dobberen ze in zeventig dagen naar Amerika. 'De zee gromde als duizend beesten in de bush.' Hij gaat aan land in Alabama. Bijna zes jaar werkt hij op plantages, grote stukken landbouwgrond waar de natuur, net zoals de slaaf is gemanipuleerd, onderdrukt, gesnoeid en bespoten. Hij laadt en lost hij schepen, tot de Amerikaanse burgeroorlog de slavernij afschaft. Zora Neale Hurston titelde haar boek Barracoon Oluale Kossola, overlevende van het laatste slavenschip. Geen uitgever wou het publiceren. Het duurde tot 2018 vooraleer het postuum verscheen. In het Nederlands kennen we het dankzij een vertaling van Robert Dorsman.

.

♠ BEELDMATERIAAL MULTATULI.

.

.

.

.

.

.

Kijken

.

.

Jaren zestig in de negentiende eeuw

.

1860

.

.

.

.

.

.

Kijken

Het pissoir doet in 1843 Parijs zijn intrede. Deze sanitaire nieuwigheid moet een gedragsverandering met zich meebrengen. Tot nu toe is het gebruikelijk dat mannen schaamteloos hun penis ontbloten om te urineren in de publieke ruimte en als honden tegen straatmuren aanplassen. Het pissoir voert de urine ondergronds af, introduceert een nieuw soort schaamte en maakt van de straat een sociale ruimte. In de jaren tachtig zou in de drukke straten de 'Alexandrine' verschijnen, een pissoir voor meerdere gebruikers.

.

.

1861

.

.

.

.

.

.

.

1862

.

.

.

.

.

1863

Le déjeuner sur l'herbe van Édouard Manet is geschilderd in het Bois de Boulogne en te zien Musée d'Orsay. Het overlijden van de vader van Manet in 1862 zorgt dat die niet langer opdrachtgevers nodig heeft om financieel rond te komen. In 1863 duikt zijn schandalig schilderij op in de Salon des Refusés. De picknick van een broer van Manet en zijn zwager Ferdinand Leenhoff) en de naakten Victorine Meurent en Alexandrine Meley (de latere echtgenote van Émile Zola) is in zijn compositie een verwijzing naar Rafaëls Het Oordeel van Paris en het Pastoraal Concert van Titiaan. Tip: Le Déjeuner sur l'herbe is ook een film van Jean Renoir uit 1959.

.

.

.

.

1864

Charles Baudelaire neemt op 24 april 1864 de benen naar België, zijn failliete uitgever achterna. Les fleurs du mal brachten beiden succes noch erkenning. Zijn uitgever Poulet-Malassis vestigt zich in de Mercelisstraat in Elsene en houdt het hoofd boven water met de publicatie van erotica. Baudelaire die nooit centen genoeg heeft en onafgebroken leent, verblijft in het verdwenen Hôtel du Grand Miroir in de Bergstraat 26 in de schaduw van Sint-Goedele en op tweeduizend stappen van de Sint-Hubertusgalerijen. Het is zijn dagelijkse uitstapje, het Park van Brussel haalt hij niet. Baudelaire noemt Sint-Goedele een 'historische encyclopedie' omwille van haar combinatie aan bouwstijlen. Zijn eerste weken in Brussel zijn formidabel. Hij doet zich met zijn vrienden tegoed aan exclusieve spijzen zoals een omeletje met hazenbloed en champignons. Vijf maanden na zijn aankomst in de Belgische hoofdstad staat Baudelaire aan de Kruidtuin. Die vormt op 26 september het decor van een ballonvaart van Felix Nadar met zijn ballon de Géant. Nadar gebruikt dranghekkens om het publiek op afstand te houden, wat leidt tot de spottende benaming van de 'nadarafsluiting'. Nadar kan er niet om lachen en schrijft een brief naar de Belgische vorst die samen met Baudelaire bij het spektakel aanwezig is. Baudelaire had veel zin in de vlucht, maar kan omwille van het gewicht niet mee. Nadar en de koning blijken elkaar te kennen en het vermoeden rijst dat ze logebroeders zijn. Op de vraag van Leopold of Nadar tegen de monarchie is, antwoordt hij met 'En uzelf, Sire?' Vragen stellen aan de koning hoort niet, en het antwoord blijft uit. Nadars poging om Baudelaire aan de vorst voor te stellen mislukt. Baudelaire weert ze af omdat hij er 'niet op gekleed was'. En misschien omdat Baudelaire Leopold I een klein Duits heersertje noemde. Nadar vertrok zonder vorst en zonder dichter en landde in de buurt van Ieper en reisde met de trein terug naar Brussel.

.

.

.

.

.

De dertig jarige Leopold II volgt zijn vader op in 1865 en regeert tot zijn dood in 1909.

1865

♣ 1865 Alice in Wonderland verschijnt. Alice Liddell (1852-1934) is de muze van Lewis Carroll (pseudoniem van Charles Dodgson) bij het bedenken van dit verhaal. Dodgson is een wiskundedocent in Oxford en ontmoet de veel jongere Alice Liddell in 1856. In datzelfde jaar fotografeert hij haar samen met haar twee zussen. Het leeftijdsverschil staat de vriendschap niet in de weg. Dodgson onderhoudt met Alice een levendige correspondentie en 's zomers gaan ze picknicken tijdens boottochtjes. In 1862 - het kind is dan tien - vertelt Dodgson tijdens zo'n boottocht een verhaal dat hij later uitschrijft als Alice's Adventures Under Ground, een titel die bijna woordelijk lijkt op Alice's Adventures in Wonderland. Als de publicatie verschijnt is het contact tussen Dodgson en de meisjes al twee jaar verbroken. Wellicht heeft dat te maken met Charles Dodgsons hobby. Behalve landschappen, skeletten en speelgoed portretteert hij graag naakte kinderen. Ouders geven hem toestemming, niettemin vindt de moeder van Alice het beter om de contacten te stoppen. Edward Steichen selecteerde eén foto's van Alice is werd door en opgenomen in de wereldberoemde tentoonstelling The Family of Man. In 1872 maken de drie zussen hun grand tour en in 1880 huwt Alice Liddell, krijgt drie zoons van wie de twee oudsten sneuvelen in de Eerste Wereldoorlog. Op deze foto uit 1558 is Alice verkleed in een bedelaarster. Was Carol een pedofiel of een psycholoog? Biografen zijn het oneens wat de al dan niet pedofiele status van Lewis Carol betreft. Het woord is pas na zijn dood uitgevonden en het biografisch oordeel schuift heen en weer. Sommigen spreken over ‘delicate handelingen’ waar anderen ‘plagerijen’ en de ‘liefdevolle herinneringen’ gebruiken. Vast staat dat de kamer van Carol vol speelgoed, puzzels en spelletjes staat, zijn schetsboeken tonen poserende meisjes met opgetrokken rok. Hij vraagt Alice om een haarlok en hij houdt van treinreizen vol kinderen. Zijn dagboek verhaalt dat hij vanaf 1877 jaarlijks een zomervakantie houdt in Eastbourne. Die zomer voelt hij aantrekking tot een coquette vijfjarige die na een ‘experimenteel bezoek’ niets anders doet dan huilen. Omdat het contact op niets uitdraait, troost hij zichzelf met een meisje dat ‘na een kennismaking van een paar minuten’ op zijn knie zit. Dodgson overtuigt zichzelf dat ‘de liefde van een kind’ even vluchtig is als ‘gehechtheid’. Net zoals voor alle Victorianen ziet hij de vluchtige kindertijd als een aparte tijdsfase van onschuld en naïviteit. In die dagen ontstaat in de hogere klasse echter een nieuwe leeftijdsfase waar Dodgson en de zijnen geen weet van hebben: de puberteit. Meisjes als Alice, uit de hogere middenklasse, ontdekken dat ze een paar jaar vrij zijn om zichzelf te zijn voor hun familie hen op de markt uithuwelijkt. Net zoals na de Middeleeuwen de kindertijd ontstond, ontstaat nu de puberteit. Zie P. ARIES.

.

.

.

.

.

.

.

1866

.

.

.

.

.

1867

.

♣ Zicht op l'Exposition universelle de Paris van 1867 door de vijfendertig jarige Édouard Manet.

.

.

.

.

.

.

Het Justitiepaleis in Brussel in 1890. De werken beginnen in 1866 - na de dood van Leopold I - en in 1867 maken de bewoners van de wijk Bovendael en de Marolle plaats voor de werken. Hun verhuis loodst hen naar de voet van de heuvel, waar de Marolle tot op heden ligt. Althans dat is wat de tegenstanders van de koning en de kranten als gerucht verspreiden. De waarheid is subtieler: het Justitiepaleis is gerealiseerd in de onteigende tuin van prins de Mérode, een kloosterdomein en een honderdtal omwonenden die een nieuwe woning kregen in Ukkel.[26] Tegenwoordig spreekt de buitenlandse toeristische informatie liever over de Breughelwijk dan over de Marolle. Een achtergestelde wijk trekt weinig toeristen aan. De boosheid die in de jaren achttien-zestig ontstaat, krijgt mee voeding door de kostprijs van het gebouw (het koste zesmaal meer dan de oorspronkelijke begroting) dat bovendien erg avant-gardistisch overkomt. Het bezorgt Joseph Poelaert de spotnaam de "schieven architekt", een ondubbelzinnig scheldwoord in het Marols. Het gebouw, het grootste ter wereld op dat moment is groter dan het de Sint-Pietersbasiliek in Rome, staat op een symbolische plaats: op de vroegere galgenberg waar de beul misdadigers opknoopte. Het feit dat het paleis neerkijkt op de oude volkse Marollewijk maakt deze 'ode aan de rechtstaat' tot het symbool van de klassenjustitie. Hitler was er weg van. Inmiddels verbindt een lift hoog en laag, elite met volk.

.

1868

.

.

.

.

1869

♣ De Belgische staatsinspanning om de fruitboomsnoei en het tuinieren onder het volk te verspreiden en te bevorderen, is grenzeloos. Op zondag kunnen de duizenden liefhebbers kosteloos boomsnoeicursussen volgen. Tuinmannen die hiervoor de trein nemen, genieten vijftig procent korting op hun kaartje. Op de spoorweg tussen Brussel en Leuven plant men in 1869 om langs beide zijden leihagen te plaatsen. Het project sterft een stille dood, in tegenstelling tot het idee van Joseph Kervyn de Lettenhove. De revolutie en de arbeidsonlusten van 1848 waren het resultaat van plattelandsvlucht en stadsverloedering, epidemieën en sociaal onrecht. Twintig jaar later, op 21 april 1869 stelt de katholieke parlementair Joseph Kervyn de Lettenhove een plan van aanpak voor. Goedkope werkmanstreinen die het proletariaat laten pendelen tussen hun thuisbasis op het platteland en de stedelijke fabrieken of de koolmijnen, kunnen dit soort revoluties vermijden. Na de koninklijke goedkeuring (8 september) kan Alexandre Jamar, de liberale minister van Openbare Werken aan de slag. Het systeem burgert geleidelijk aan in tot het zo evident is dat sommige plattelandsdorpen er overdag verlaten bijliggen. De gemiddelde proletarische pendelaar reist vele uren per dag. De overbevolkte konvooien zijn vies, bespuugd en vol rochel als een stinkend, vulgair en promiscue schouwtoneel. Vlamingen die in Henegouwen werken, leggen de langste afstanden af. Sommigen vertrekken voor drie uur 's morgens en zijn 's avonds laat thuis. En toch werkt het systeem. De socialistische Emile Vandervelde citeert een schrijnwerker uit Terhulpen die dagelijks naar Brussel pendelt. Zijn reis duurt uren en is uitputtend. Niettemin verkiest deze man de betere betaling en zijn plattelandswoning. De tuin die hij er huurt voor 150 frank per jaar is onvervangbaar. Zijn tuin biedt hem gezonde lucht en prima grond om er aardappelen en tarwe te telen. Een voorwaarde voor de werkmanstrein is dat er voldoende infrastructuur is. Acht jaar na de eerst treinrit heeft België 559 kilometer spoorwegen in staatsexploitatie. In 1860 telt het land meer dan 3.000 kilometer spoor, waarvan de staat er achthonderd beheert, de rest is in privéhanden. Het dichtbevolkte België krijgt zo het dichtste spoorwegennet ter wereld.[27] De afbeelding komt uit Tijdschrift Boomteeltkunde van de in de vijf jaar eerder opgerichte Leeraarskring tot volmaaktere Boomteelkunde in België.

.

.

.

.

.

Kijken
De Nadar galerij

.

.

Jaren zeventig in de negentiende eeuw

De IJzeren Kanselier Otto von Bismarck.

België slaagt er in neutraal te blijven tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871. Sinds de onafhankelijkheid van 1830 is het land neutraal en sinds 1839 en het verdrag van de XXIV artikelen is die neutraliteit verplicht. Samen met de grootmachten als garanten houdt België er een niet te verwaarlozen leger op na, althans in getalssterkte: honderdduizend man op vredesvoet, Frankrijk telt er 200.000, de Duitse vorstendommen 400.000. Dat in 1870 het grondgebied niet geschonden raakt, komt omdat Frankrijk noch Duitsland plannen hebben voor een opmars door België. De oorlog van 1870 versterkt dus het valse neutraliteitsgevoel en doet de politici niet focussen op internationale incidenten. De binnenlandse agenda kent in deze dagen vier spanningsvelden: dat van de stad versus het platteland, dat van de katholieken tegenover de antiklerikalen, het spanningsveld Vlaanderen-Wallonië en dat van arbeid en kapitaal. Die spanningen komen tot uiting in de industrialisatie, de schoolstrijd, het stemrecht en de taaleisen. Het door elkaar heen lopen van deze spanningsvelden, geeft België op een merkwaardige wijze stabiliteit. Als in 1904 de Duitse aanvalsplannen om door België te trekken bij een aanval op Frankrijk, uitlekken, dringen koning en legerleiding aan op meer militaire slagkracht en aandacht voor defensie. Een decennium later blijkt het too little en too late.

.

BEELDFRAGMENT FRANS-DUITSE OORLOG

Tijdens het bekijken van het bovenstaande beantwoord je vragen zoals: Wie is Napoleon III? Welke technologische innovaties leiden het Pruisische leger in 1870 naar de overwinning? Wat zijn de oorzaken én gevolgen van de Frans-Duitse oorlog? Wat is het verschil tussen een voor- en achterlader? Welke voor en nadelen hebben de beide systemen? Waar werd de eenheid van Duitsland ondertekend en waarom.

.

.

1870

De Reconstructie of de wederopbouw is een periode van 1865 tot 1877 in de V.S. na de Burgeroorlog (1861–1865). Toen het noorden het zuiden overwon, kon het dit zuiden beschouwen als een vreemde natie. Dat dit niet gebeurde is te danken aan de Reconstruction. De Reconstructiewetten verdelen de zuidelijke staten in bezettingszones om de afschaffing van de slavernij te waarborgen. President Lincoln was pro en kreeg een kogel door het hoofd. Zijn opvolger deelde zijn standpunt en dat leidde tot spanningen met het Congres. President Ulysses S. Grant, de held uit de burgeroorlog en Rutherford B. Hayes waren Congresgezind. In 1877 verlaten de bezettingstroepen het zuiden waardoor de gelijkheid tussen blank en zwart verdwijnt en - hoewel in strijd met de grondwet - installeren de Jim Crow-wetten een segregatie van blank en zwart die tot de tweede helft van de twintigste eeuw aanhoudt.

.

.

.

.

.

.


Het land dat te laat kwam

Om het stadshygiëneprobleem tegemoet te komen legt New York in de zeventiger jaren zwembaden aan in de East River en in de Hudson voor de meest behoeftigen. Die mogen er enkel schoolslag zwemmen omdat deze zwemstijl de 'rotzooi opzij duwt' en niet doet opspatten. Duitsland, in de literatuur bekend als het land dat te laat kwam, industrialiseert volop na 1870 maar kent de trend van het baden al sinds de jaren 1860. Het pas verenigde Duitsland industrialiseert nu zo gezwind het niet de tijd heeft zich te modelleren naar het panoptisme. Onder leiding van Otto von Bismarck blijft de feodaal agrarische machtspiramide het machtsmodel. Begin negentiende eeuw is de regio één van de armste in Europa. In 1830 woont tachtig procent van de bevolking landelijk, in 1895 is dit twintig procent. Berlijn telt in 1848 geen half miljoen inwoners. In 1914 is het een wereldstad. In 1861 werken 50.000 Duitsers in de machinebouw, in 1900 is dit een twaalfvoud. In de chemie vertwintigvoudigt het aantal arbeiders. De kolenproductie loopt van 1875 tot 1900 op van 34 tot 150 miljoen ton. De Frans-Duitse oorlog levert het land een buit die het bankwezen doet bloeien en het keizerrijk de evenknie van Engeland maakt. Aan de vooravond van 1914 overtreft de Duitse productie de Engelse. Het absolute gezag van de Pruisische koning-keizer en de rijkskanselier als topambtenaar beperken partijpolitieke invloeden en militariseren de maatschappij. Militaire termen doen hun intrede in het bedrijfsleven: investeringscampagnes, strategische visie, resultaatsanalyse. Max Weber ziet dit als jonge man met gemengde gevoelens tegemoet en is er de kroniekschrijver van. 

Machtspiramide

In de Weberiaanse machtspiramide hebben gezag en controle een andere aard dan in het panopticum van Jeremy Bentham.[28] Hoe hoger in de hiërarchie, hoe minder mensen iets te zeggen hebben. Hoe dieper, hoe machtelozer, met helemaal onderaan de kerker, de lijfstraf en de repressie. Als in een legerstructuur krijgt in het laat negentiende-eeuwse Duitsland iedereen een vaste plaats en bij elke plaats hoort een taakomschrijving.[29] In de piramide functioneer je door enkel te doen wat je is voorgeschreven. In het liberale model van Adam Smith ben je succesvol door meer te doen dan verwacht. Het militaire model straft als je je boekje te buiten gaat. De communicatie in het panoptisch model is rechtstreeks, in een piramide veranderen bevelen naarmate ze afdalen: het bevel van de generaal, past de staf aan en vertaalt het bevel in praktische uitvoeringbesluiten. Op het slagveld proberen sergeants, korporaals en soldaten er op hun beurt iets zinnigs van te maken. Allen gehoorzamen én interpreteren. Hoe groter het leger, hoe meer interpretatie.

.

1871

.

.

.

.

.

.

1872

♣ Sinds haar oprichting in 1838 is Artis alleen toegankelijk voor de gelden van het genootschap. Niet-leden kunnen vanaf 1852 in de maand september de tuin bezoeken voor een kwartje. In de jaren zeventig openen de deuren voor het brede publiek. De zoo heeft centen nodig een aquarium en vraagt Amsterdam extra middelen. De stad stemt in op voorwaarde dat de tuin open is voor alle burgers.
Berthe Morisot, een bekende Franse impressioniste schildert 'De wieg' met een mijmerende moeder. Het is te zien in Musée d'Orsay in Parijs.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

1873

De naaimachinefabrikant Remington neemt in 1873 de schrijfmachine in productie met een AZERTY toetsenbord. De machine is toptechnologie, het klavier is een staaltje contraproductieve anti-technologie bedoeld om het schrijven van de typistes te vertragen omdat de machines blokkeren bij te snel tikken. Als de technische mankementen verdwijnen in de jaren dertig, is het letterbord zo ingeburgerd en zijn de belangen van de miljoenen typistes, hun lesgevers en de producenten zo gevestigd, dat een efficiënter toetsenbord er niet komt.[35]

.

.

.

.

.

1874

.

.


.

.

1875

Frederick Winslow Taylor.
Architecturale patisserie.
♣ 1875 Gustave Caillebotte schildert De Yerres, regen, een smalle rivier met bomen bij lichte regen. Caillebotte is een kunstenaar die achteloos voorbijgelopen schoonheid in beeld brengt.

.

.

.

.

.

1876

.

.

.

.

.

.

.

1877

1877 Gustave Caillebotte schildert zijn Rue de Paris, temps de pluie en toont de stadsrenovatie van Haussmann en hoe de metropool vervreemdend werkt.

.

.

.

.

.

.

1878

.

.

.

.

.

1879

♣ Na de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 kent de symboliek van Jeanne d'Arc's in Frankrijk een revival. In haar geboortestreek Lotharingen schetst haar streekgenoot Jules Bastien-Lepage de maagd van Orleans vanaf 1875. Zijn schetsen monden in 1879 uit in een levensgroot portret in haar ouderlijke achtertuin. De schilder toont hoe Jeanne in 1424 een goddelijke oproep krijgt: de omvergeworpen stoel achter het spinnewiel, de opgesprongen Jeanne, de natte rand van haar jurk, haar spoor door de dauw van het onkruid terwijl de bijna doorzichtige heiligen Michael, Margaretha en Catherine op de achtergrond haar besluit afwachten. Het schilderij is 2,5 meter hoog en hangt in het Metropolitan Museum of Art, New York.

.

.

.

.

.

.

.

.

Kijken

.

.

FASE DRIE: 1890-1914

In 1891 kwam de toen 28-jarige Henry Ford bij Edisons Illuminating Company werken. Een gerucht gaat dat Ford bezig is met auto-ontwerp en door Edison -die met de vuist op tafel slaat - aanmoedigt een autofabriek te starten.

De derde fase van de Industriële Revolutie laat zich niet eenvoudig begrenzen. Hier gaat het om paradigmatische ontwikkelingen met voorgeschiedenissen die samenvloeien en de samenleving gaan sturen. Wilhelm II is buitenmatig geïnteresseerd in landbouwmodernisering. Hij verordent dat boerderijen hun melk moeten pasteuriseren om het mond-en-klauwzeer te bannen. Vanaf de jaren 1890 geeft het rubber uit Afrika fietsen en auto's een comfortable ligging. Het vliegtuig en de film doen hun intrede. Elektriciteit laat zich voelen in het openbaar vervoer met de elektrische tram en in de openbare verlichting van grote steden. Karel Van de Poele (1846-1892) was uitvinder van de elektrische tram en concurrent van Thomas Edison. Van de Poele vraagt vanaf 1881 patenten voor elektrische uitvindingen aan, zo'n 444 in totaal. Hier gaat een periode van experiment aan vooraf. Op Kerstmis 1875 laat hij een elektrisch lampje branden en zo is hij sneller dan Thomas Alva Edison. In 1877 stort hij zich professioneel op de ontwikkeling van elektriciteit en een jaar later is hij Amerikaans staatburger. In juli 1879 demonstreert hij zijn verbeterde booglamplicht met de verlichting van het Adam Forepaugh's Circus. In 'The Detroit News' van 20 maart 1880 verschijnt een bijdrage over zijn licht. Hij sticht in 1881 de Van de Poele Electric Light Company, vervaardigt dynamo's en generatoren en concurreert met Edison in de zoektocht naar het te commercialiseren elektrisch licht. In die dagen verlichten welgestelden hun woning met gas. Dat stinkt, vormt een gezondheidsrisico en zorgt voor roet. Veel uitvinders denken over elektriciteit als verlichting en voor de aandrijving van toestellen. Zo ook Van de Poele. Hij begrijpt dat een gloeilamp een vacuüm nodig heeft, zodat de gloeidraad niet verbrandt. Van de Poele kiest het procédé van de booglamp terwijl Edison de gloeilamp ontwikkelt. Edison zou het pleit winnen. Niettemin maakte Van de Poele gloeilampen. Van de Poele krijgt 243 patenten. Naast patenten op de elektrische trams en treinen nam hij er op spoorwegwissels, verlichting, generatoren, motoren, elektrische- en elektromagnetische pompen, kabelbaansystemen, batterijen, elektrische hamers en steenboren, remmen en mijnbouwmachines. In de steden doet de elektriciteit haar intrede voor de Wereldoorlog, in dorpen is het wachten. In het late interbellum komen ook daar de stofzuiger, de wasmachine en centrifuge, het elektrische strijkijzer, de koelkast en de handmixer op de markt. Voor veel gezinnen blijven ze buiten bereik.

.

De tachtiger jaren van de negentiende eeuw

♣ (...)
♣ De gewoonte om gras kort te houden gaat terug op de Franse tuin in Versailles en de Engelse landschapsparken. Voor het park Blenheim Palace zijn in de negentiende eeuw, vijftig arbeiders met een zeis zonder ophouden bezig. Omstreeks 1830 ontwerpt de Engelse Edwin Beard Budding een gepatenteerde kooimaaier. Die maakt het grasveld tot een gelijkmatig en snel te maaien gazon. Het populaire voetbal en cricket stimuleren het gladde gras- en speelveld. Zo zorgde de grasmaaier voor een sportieve innovatiegolf bij het tennis, de rugby, croquet...[37]

.

1880

.

.

.

.

.

1881

Het panorama Mesdag is 14 meter hoog met een omtrek van 120 meter. Hendrik Willem Mesdag (de Haagse School), gespecialiseerd in zeezicht, voltooit dit vergezicht op de Noordzee, de duinen, Den Haag en Scheveningen in 1881.
Het panorama Mesdag is 14 meter hoog met een omtrek van 120 meter. Hendrik Willem Mesdag (de Haagse School), gespecialiseerd in zeezicht, voltooit dit vergezicht op de Noordzee, de duinen, Den Haag en Scheveningen in 1881.

.

.

.

.

.

.

1882

.

.

.

.

1883

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

1884

.

.

.

.

.

.

1885

In dit huis op de Brusselse grote markt wonen Karl Marx en Friedrich Engels bijeenkomsten bij van de Association Démocratique, ayant pour but l’union et la fraternité de tous les peuples en wordt in 1885 de Belgische Werklieden Partij opgericht. Op 26 september 1898 stelt het parket van Brussel een dossier samen 'De Brabançonne uitgefloten door socialisten op de Grote Markt'. Een concert van de grenadiers is vanuit De Zwaan onthaald op gefluit en het zingen van de Carmagnole en de Marseillaise. De eigenaar schreef een open brief aan de kranten geen socialistisch lokaal te zijn.

.

.

.

.

.

.

.

♥ BEELDFRAGMENT KONGO EN LEOPOLD II (110 Min.).

.

.

1886: sociale wetgeving ontluikt

.

.

Door hare werkzaamheden voorgelicht, zal Mijne Regeering ontwerpen tot belangrijke hervormingen indienen... het werk van vrouwen en kinderen te regelen, - de misbruiken te beteugelen die zich voordoen in het betalen van 't werkloon,- het bouwen van behoorlijke werkmanswoningen te vergemakkelijken, - bij te dragen tot de uitbreiding van de inrichtingen van voorzorg, ondnerstand, verzekering en pensioen, en te trachten de verwoestingen te bestrijden, door dronkenschap en zedeloosheid aangesticht.

.

Alles heeft zijn tijd nodig, in 1903 komt de wet op de arbeidsongevallen.

.

.

.

.

.

1887

Op 4 maart van 1887 is er een grauwvuurexplosie in de steenkoolmijn van La Boule in de Borinage die 120 mijnwerkers doodt. Constantin Meunier ziet hoe een moeder haar zoon herkent bij de doden. De tragiek maakt indruk. "Het grauwvuur" is er zijn expressie van. De originele plaaster bevindt zich in het museum M Leuven (Nr. C/252), een bronzen versie in Brussel: KMS.

.

.

.

.

.

.

1888

.

.

.

.

.

.

.

1889

Otto von Bismarck neemt zijn helm af.

.

.

.

.

.

.

.


.

♥ BEELDFRAGMENT DAENS KLASSENVERSCHILLEN

.


.

.

Kijken
Researcher Nienke Bakker of the Van Gogh Museum shows how Van Gogh experimented with new painting techniques in Montmartre.

.

.

Examen

.

A-Vragen

.

V&S.Leg uit: Industriële Revolutie, Glorious Revolution, Franse Revolutie, Amerikaanse Revolutie, Le Grand Hornu, Bois du Luc, Jacob Riis, Georges-Eugène Haussmann, boulevard, 1688, 1789, 1815, 1830, 1848, Willem 1, Arc de Triomphe, Metro Maalbeek, het Communistisch Manifest, Karl Marx, Friedrich Engels, stoommachine, James Watt, Lieven Bauwens, clochard, het Belgisch paleis der Natie, het park van Brussel, het Koninklijk paleis van Brussel, badkamer, station Brussel Centraal, filantroop, liberalisme, socialisme, communisme, Adolf Daens, Rerum Novarum, de sociale kwestie, het Justitiepaleis in Brussel, de Marolle, Joseph Poelaert, absolutisme, ambachten, aristocratische denken, burgerij, democratie, volkssoevereiniteit, discipline, feodale standenstaat, Jeremy Bentham, kapitaalbezitters, loonarbeiders, manufacturen, massaproductie, Noord-Amerika in 1776, panopticum, proletariaat, revolutie van 1848, take off, Verlichting, vooruitgangsgeloof, vrijheid en gelijkheid.

.

.

B-Vragen

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

C-Vragen

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

D-Vragen

.

.

.

BRONNEN EN REFERENTIES

Verder lezen

.

.

.

.

.

.

.

Referenties

  1. LEOPOLD COUROBLE. La Maison espagnole. J .Lebègue & Cie, Brussel, 1904.
  2. VERSCHAFFEL H., DE VROEDE M. & HEUS J. Beschavingen 5. Plantyn, Antwerpen, 1993, p. 105.
  3. ZUSTER BARBARA. ‘’Dagboek’’. Tentoonstelling naar aanleiding van Open Monumentendag, Kortrijk, 2018.
  4. P.F. BROECKAERT. ‘’Predikatie en arbeidersprobleem. Onderzoek naar de sociale opvattingen van de seculiere en reguliere clerus in Vlaanderen (1800-1914)’’, Uitgeverij Sint-Franciscus, Mechelen, 1963.
  5. Zie hiervoor JOHAN OP DE BEECK. Het verlies van België. De strijd tussen de Nederlandse koning en de Belgische revolutionairen in 1830, Horizon, Schoten, 2015. Vgl. hiervoor p. 168 en 246.
  6. JOHAN OP DE BEECK. Het verlies van België. De strijd tussen de Nederlandse koning en de Belgische revolutionairen in 1830. Horizon, , Schoten, 2015, p.169.
  7. The Making of the English Working Class is een werk uit de Engelse sociale geschiedenis, geschreven door EP Thompson, een links historicus. Het werd gepubliceerd in 1963 en herzien 1968. Het concentreert zich op de Engelse ambachts- en arbeidermaatschappij in de 'vormende' jaren 1780 tot 1832. Het stond op de dertigste plaats in de honderd beste non-fictieboeken van de twintigste eeuw van het Modern Library Board.
  8. ALVIN TOFFLER. De derde golf. Veen, Antwerpen, 1989, p.35.
  9. HANS MULDER. De ontdekking van de natuur. Terra, Amsterdam, 2021, p. 9.
  10. JENNY LÖFFEL, CHRIS VAN BASTELAERE, SARIE VAN DER AA & HERMAN VEREYCKEN. Therapeutische tuinen. Inspiratie voor ontwerpen binnen de ouderenzorg, Politeia, Brussel, 2020, p. 22.
  11. ORLOANDO FIGES, vertaald door Toon Dohmen. Europeanen. Het ontstaan van een gemeenschappelijke cultuur, Nieuw Amsterdam, 2019, p. 34.
  12. CHRISTOPHER CLARK, vertaald door Brenda Mudde, Huub Stegeman & Maarten van der Werf. Europese lente. De strijd voor een nieuwe wereld 1848-1849, De Bezige Bij, Amsterdam, 2023, p. 40-46.
  13. MARY GABRIEL. Liefe en kapitaal. Karl en Jenny Marx en de geboorte van een revolutie. Bert Bakker, Amsterdam, 2012, p. 164.
  14. In 2005 viert de Veiligheid van de Staat haar 175ste verjaardag met de tentoonstelling, "Undercover" in het Rijksarchief en de publicatie van PONSAERS P., COOLS M., DASSEN K. &, LIBERT R. De Staatsveiligheid: essays over 175 jaar Veiligheid van de Staat, Politeia, Brussel, 2005. Op hetzelfde moment is de opleiding Bachelor in de Maatschappelijke Veiligheid één jaar jong en bezoekt ze met collega's uit Nederland de tentoonstelling die indruk maakt, des te meer omdat leden van de Staatsveiligheid de rondleiding geven.
  15. RADDATZ F.J. Karl Marx: A Political Biography. Little, Boston, 1978. Geciteerd in: GABRIEL M. Liefe en kapitaal. Karl en Jenny Marx en de geboorte van een revolutie. Bert Bakker, Amsterdam, 2012, p. 165.
  16. Of Marx of Engels het werk kennen, is niet geweten. Mary Wollstonecraft Shelley is achttien als ze Frankenstein schrijft. De kritieken in 1818 zijn slecht maar het werk vindt de weg naar het theater waar het verhaal uitgroeit tot symbool van de menselijke onmacht tegenover de industrie. Tot op heden brengt men Frankenstein in verband met het klonen en genetica.
  17. In december 1848 draait zijn gooi naar het presidentschap uit op een nederlaag. De staatsgreep van Napoleon III in 1851, betekende het einde van zijn carrière.
  18. CHRISTOPHER CLAR. Europese lente., p. 562 ev, p.
  19. H.C.M. MICHIELSE. De burger als andragoog. Een geschiedenis van 125 jaar welzijnswerk (1848-1972), Meppel, Amsterdam, 1977, p. 11.
  20. VAN ISACKER KAREL. ‘’Mijn land in de kering 1830-1914. Deel I, Een ouderwetse wereld 1830-1914,’’ Nederlandse boekhandel, Antwerpen, 1984, p. 129.
  21. VAN DAMME SYLVIE. Landschapsontwerp in Vlaanderen. Landschap als narratief en integrerend medium in de ruimtelijke ontwerppraktijk, Garant, Antwerpen, 2013, p. 50. Verder schrijft ze: 'Het doel van deze scholen luidde kernachtig, maar enigszins eenzijdig: "door theorie en praktijk goed boomkwekers vormen die een volledige kennis hebben van alles wat hun beroep betreft". De scholen waren in hoofdzaak gericht op sierplantenteelt, waaronder ook uitheemse sierplanten. De goede reputatie van de scholen zorgde ervoor dat gaandeweg ook buitenlandse studenten naar Vlaanderen afzakten om er vakkennis en wetenschappelijke ervaring op te doen. Tegelijk zorgt de internationale bekendheid van zowel de lesgevers als de afgestudeerden voor de wereldwijde vermaardheid van de Vlaamse tuinbouw. (...) Geen enkel vak richtte zich op de publieke ruimte.
  22. LUDO VANDAMME (Ed.). Uitgelezen bloemen. Botanische boeken en orchideeënprenten uit Brugse verzamelingen, De Biekorf, Brugge, 1997; WYBE KUITERT & JAN FRERIKS. Hovenierskunst in Palmet en Pauwstaart. Geschiedenis en techniek van het snoeien van leifruit, Nationale Plantentuin, Meise, 1994, p. 44-45.
  23. CHRISTOPHER CLARK. Europese lente. De strijd voor een nieuwe wereld, 1848-1849, Bezige Bij, Amsterdam, 2023, p. 855-861.
  24. RICHARD SENNETT. Stadsleven. Een visie op de metropool van de toekomst, Meulenhof, Amsterdam, 2018, p. 47; voor een positievere kijk op Haussmann zie: DIRK VELGE. De ziel van Parijs. Bijzondere plekken, mensen en geschiedenissen, Hannibal, sp. 2021, p. 185-194.
  25. PASCAL VERBEKEN. ‘’Grand Central Belge. Voetreis door een verdwijnend land,’’ Bezige Bij, Antwerpen, 2014, p. 22-23.
  26. JOHAN OP DE BEEK. Leopold II. Het hele verhaal, Horizon, Antwerpen, 2020, p. 178-179.
  27. RENAAT DE DEYGERE. Wel en wee van de werkmanstreinen. In: Knack Historia. De wondere historie van de trein, oktober 2021, p. 66-72.
  28. RICHARD SENNETT. De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam, 2007.
  29. Het Franse en het Engelse nationale eenwordingsproces resulteert in de negentiende eeuw in een fundamenteel andere staat dan Duitsland. Het Pruisische leger is het efficiëntste leger ter wereld, dankzij haar strakke hiërarchie. Terwijl veel Europese legers officierenposities verkopen, ongeacht hun kwaliteit, en soldaten slecht opleiden, regelt Pruisen de zaken goed.
  30. Wollank koopt het terrein in het grensgewest Brandenburg in 1890. Advertenties prezen het aan als erg vruchtbaar waardoor Wollank bleef inzetten op de agrarische productie. Hij legt een wijngaard aan, bouwt een stoommaalmolen, introduceert meststoffen en verdelgingsmiddelen. Er komt een steenfabriek voor de extra huizen, een crèche, later een kleuter- en een lagere school. Dankzij de pasteurisatie in zijn melkproductie verkoopt melk aan een Berlijnse winkelketen.
  31. Eén op drie van de honderdduizend Joodse soldaten verdiende een onderscheiding tijdens WOI.
  32. Pruisen en Hannover erkennen Joden sinds 1812 en 1842.
  33. TON LEMAIRE. Onder dieren. Voor een diervriendelijker wereld, Ambo|Anthos, Amsterdam, 2017, p. 35-46.
  34. JULIEN VERMEULEN. Gezelle in context: taal, macht en identiteit. Guido Gezellekring, Kortrijk, 2021, p. 348.
  35. JARED DIAMOND, vertaald door Conny Sykora. Zwaarden, paarden en ziektekiemen. Waarom Europeanen en Aziaten de wereld domineren, Het Spectrum, Utrecht, 2000, p. 244.
  36. KAREL VAN ISACKER. Mijn land in de kering 1830-1980. Deel 1, 1830-1914, De Nederlandsche boekhandel, Antwerpen, 1978, p. 79-80.
  37. FRANK MALCOM, PAUL ROEHRIG & BEN PRING. What To Do When Machines Do Everything, 2017, p. 168.
  38. DRIES CLAESSENS. Een geschiedenis van sociaal werk. Epo, Berchem, 2017, p. 151.